Prachtig geschreven, lichtvoetige en kleurrijke misdaadroman
Voor wie Colson Whitehead (1969) alleen kent van De ondergrondse spoorlijn (Pulitzerprijs voor fictie 2017) en De jongens van Nickel (Pulitzerprijs voor fictie 2020) is zijn nieuwste boek Harlem Shuffle, een grote verrassing. Moeiteloos wisselt hij als een literaire kameleon naar het genre van de misdaadroman. Passages uit dit boek verschenen in juli 2021 al als kort verhaal onder de naam 'The Theresa Job' in The New Yorker.
Hoewel het lijkt alsof het boek deels is ingegeven door de George Floyd-protesten, is niets minder waar. Weliswaar speelt Harlem Shuffle zich deels in 1964 af na de rellen wegens het doodschieten van de vijftienjarige Afro-Amerikaanse jongen James Powell door een blanke politieagent, maar deze roman was voor de meest recente protesten al afgerond.
Voor de setting van Harlem Shuffle blijft de geboren en getogen New Yorker deze keer dicht bij huis: het New York van zijn ouders begin jaren zestig. Hoofdpersoon is Ray Carney, de zoon van de bekende New Yorkse crimineel Big Mike. Carney heeft een winkel in nieuwe en tweedehands meubels. Hij droomt ervan zijn gezin in een beter appartement te laten wonen. Zijn vrouw Elizabeth is ook beter gewend; ze is van goede komaf en is net zwanger van zijn tweede kind. In zijn streven zijn maatschappelijke status te verhogen, vervagen zijn morele grenzen. Zijn neef Freddy, met wie hij opgroeide, rommelt hem het criminele circuit in als heler van gestolen radio’s en tv’s. Carneys meubelzaak wordt in de loop van het boek daarom steeds meer een keurige façade voor zijn criminele activiteiten, met steeds meer en grotere barsten.
In de drie delen van de roman staat steeds een criminele klus centraal zoals bijvoorbeeld een overval op het beroemde Theresa hotel in Harlem waar de Afro-Amerikaanse jetset verbleef. Steeds vraag je je af of en hoe Carney ermee wegkomt.
Whitehead introduceert in sneltreinvaart kleurrijke New Yorkers en criminelen, waarvan hij karakter, uiterlijk, sociale status en de relatie tot Carney met een paar rake pennenstreken neerzet en ze tegelijk in een scène van het verhaal plaatst. Neem zijn schoonmoeder:
‘De moeder van Elizabeth kookte op de manier waarop ze vrijwel alles deed, met een flinke scheut wrevel. In haar kookkunst manifesteerde zich dat op de smaakpapillen.‘
Of een dief:
‘Het was niet de stem van Miami Joe. Deze man klonk alsof hij weleens een boek had gelezen.’
Whiteheads schrijfstijl kenmerkt zich ook door fraaie metaforen. Hier beschrijft hij de voorliefde van de crimineel Pepper:
‘Overvallen waren karbonaadjes: je roostert ze snel boven een heet vuur, een kwestie van erop en eraf. Iemand schaduwen was een riblap: die rookte je langzaam boven een laag vuur, en het kostte veel tijd. Pepper was een lekkerbek, in die zin dat hij zowel van karbonades als van riblappen hield.’
De schrijver blinkt vooral uit in de messcherpe en kritische observaties. Hij beschrijft haarscherp, met een licht ironische ondertoon het tijdsbeeld, de maatschappij en de sociale klassen. Zo constateert hij dat de halve stad aan drugs verslaafd is, de vraag is alleen aan welke. Zijn het de gangbare drugs die openlijk aan de junkie worden verkocht en de drugs die heimelijk aan schijnbaar gewone mensen worden verkocht? Of is het de innerlijke dope van de gegoede klasse: invloed, informatie, macht? Ook constateert hij dat niet alleen criminelen misdaden plegen:
‘Nu hadden [ze …] rijke mensen kwaad gemaakt die even misdadig waren als gangsters, maar zich niet schuil hoefden te houden. Ze deden wat ze deden in alle openheid, lieten hun misdrijven notarieel vastleggen of graveerden hun naam in bronzen plaquettes die ze aan gevels bevestigden.’
De thema’s in de roman zijn het langzaam vervagen van morele grenzen en het rechtvaardigen daarvan, sociale mobiliteit, racisme, discriminatie, ook binnen de zwarte gemeenschap, en over New York: over hoe geld en vastgoed de smeerolie zijn in New York, over de uiterlijke veranderingen in New York in de zestiger jaren zoals de bouw van het World Trade Center, maar ook over de aanwezige scheiding tussen bevolkingsgroepen:
‘De zwarte stad en de witte stad, ze overlapten elkaar, wisten niets van elkaar, leefden gescheiden maar waren onderling verbonden door het spoor.’
Het boek is treffend vertaald door Harm Damsma, die daarbij het taalgebruik heeft afgestemd op de periode rond het begin van de jaren zestig. Uit een noot van de uitgever blijkt dat vertaler en uitgever niet op één lijn zitten voor wat betreft het woord ‘white’ als het om huidskleur gaat. De vertaler distantieert zich van de door de uitgever gekozen vertaling, een discussie die helemaal in deze tijd past.
Harlem shuffle is een kleurrijke en geestige misdaadroman die zich afspeelt in de jaren zestig in New York. Whitehead brengt prachtig de stad en de New Yorkers tot leven. Hij heeft het boek met zichtbaar plezier geschreven. Geen wonder dat hij al werkt aan een vervolg waarin we Carney tegenkomen in de jaren zeventig waarin New York failliet was, de criminaliteit floreerde maar ook culturele stromingen opkwamen.
Reageer op deze recensie