Praten, omdat je leven er van af hangt
Birth, school, work, death: de levens van veel volwassenen. Zo’n leven willen de zes vrienden uit Auerhaus in geen geval gaan leiden. Bov Bjerg (1965), een Duitse cabaretier en schrijver heeft een prachtige all-age-roman geschreven over de vragen waarmee bijna iedereen worstelt of heeft geworsteld.
Nadat Frieder een suïcidepoging heeft ondernomen, wordt hij opgenomen in Het Zwarte Hout, een psychiatrische kliniek, waar zijn vriend Höppner hem regelmatig bezoekt. Als Frieder de kliniek mag verlaten, besluiten ze samen in het leegstaande huis - Auerhaus- van Frieders opa te trekken. Ook Vera, de vriendin van Höppner, en Cäcilia sluiten zich bij hen aan. Cäcilia is duidelijk een buitenbeentje. In tegenstelling tot de anderen komt ze uit een rijkeluisgezin, wordt alles voor haar geregeld en hoeft ze zich nergens zorgen om te maken. Later wordt het gezelschap aangevuld met Pauline, die evenals Frieder in de kliniek zat en Harry, de enige die een 'soort van werk’ heeft.
In eerste instantie lijken de jongeren hun eigen levens te willen redden. Höppner is op de vlucht voor Mijn Moeders Vreselijke Vriend en doet zijn uiterste best om aan de dienstplicht te ontkomen, Pauline wil uit de psychiatrische kliniek blijven (net als Frieder), Cäcilia wil aan het mislukte huwelijk van haar ouders ontkomen en Harry zoekt een plaats om zijn ‘andere’ leven te ontwijken. Allemaal willen ze in ieder geval niet het leven van hun ouders gaan leiden. Ze vechten voor hun geluk en voor het leven van Frieder, die maar niet uit de depressie lijkt te komen. Ze blijven praten, alsof het leven er vanaf hangt, maar het lijkt niet te helpen. Zoals Höppner het verwoordt: "Hersenen met een depressie waren als een fiets met een kapotte krukas. Je kon trappen wat je wilde, maar je kwam niet vooruit."
Bjerg is er in geslaagd om de sfeer van de 80’er jaren goed weer te geven. Allereerst is er natuurlijk de naam van het huis: Auerhaus. Ontstaan vanuit een verhaspeling van Our House van Madness. Cassettebandjes, videobanden, de dienstplicht en de Muur maken het tijdsbeeld compleet. Bjerg schrijft over zijn eigen tijd, maar toch maakt de roman nergens de indruk van ‘schrijver-op-middelbare-leeftijd-schrijft-over-vroeger’. De handelingen zijn verjaard, de personages zijn verzonnen, de levensvragen zijn nog steeds geldig. De scheidslijn tussen toen en nu is diffuus en dat maakt de roman sterk.
Daarnaast is het Bjerg gelukt om van de personages geen stereotypes te maken. Harry is verslaafd, maar geen standaardjunk. Frieder en Pauline hebben een psychiatrisch verleden, maar worden nergens als ‘gekken’ afgeschilderd. Het zijn gewoon jonge mensen die aan het zoeken zijn naar de waarden in hun leven, waarbij Frieder er helemaal niet zeker van is of hij eigenlijk wel zou moeten leven. Natuurlijk leiden de zes een vrij en losbandig leven, maar ze maken geen karikatuur van het leven. Stiekem wil Höppner gewoon zijn diploma halen en gelukkig zijn met Vera.
“Achter de boomstammetjes liep een lichtgroene strook, het was de heg van het kerkhof. Coniferen, levensboompjes of zo." Bjerg gebruikt korte zinnen met een nuchter taalgebruik, waarmee hij een groot lezerspubliek zal aanspreken. De humor is simpel, maar nooit te gemakkelijk. Auerhaus leest als een goedlopende film, waarvan Höppner zelfs de aftiteling al heeft bedacht. "Wat mij betreft had alles zo kunnen aflopen. Maar in het echte leven maak je nooit zo’n landing. In het echte leven was het einde van het Auerhaus vrij ambivalent."
Reageer op deze recensie