Lezersrecensie
Van Dis laat zijn lezers tevergeefs zoeken naar verdieping
Maar het kelderraam zat er nog. "De grootste kelder van de straat," zei ik.
"Dan weet u wat zich daar in de oorlog heeft afgespeeld?"
"Nee, geen idee.
"U had een flinke oma."
Adriaan keert terug naar het hoge huis waar hij na de oorlog een tijd is opgevangen door zijn grootvader en Ommie. Zijn eigen vader werd opgenomen in een inrichting en om het gezin wat ruimte te geven, wordt de negenjarige Adriaan ondergebracht bij zijn familie. Al op de eerste pagina's maakt Van Dis de lezer nieuwsgierig. Wat is er gebeurd in de kelder van het hoge huis? Waarom was de oma zo flink? Prikkelende vragen, waarop je echter geen bevredigend antwoord krijgt.
Naar zachtheid en een warm omhelzen is opgebouwd uit twee 'delen', die elkaar afwisselen. De verteller is dezelfde, de tijd verschilt. In het ene deel kijkt de negenjarige Adriaan terug naar de periode waarin hij bij zijn afstandelijke, koude, zakelijke grootvader en zijn warme en zachte Ommie verbleef. Observerend, ontdaan van echte emotie, haalt hij de ene naar de andere herinnering op. Zo is daar zijn fascinatie voor de Italiaanse Melitta met haar gehandicapte zoon. Veilig vanuit zijn kamer beloert hij haar door zijn verrekijker, die hij Maresch noemt, naar de naam die in de voering van het foedraal gedrukt is. Pas later zal hij erachter komen wat de naam Maresch betekent. Melita mankt, want ze is haar been kwijtgeraakt tijdens de oorlog. Dat gegeven wakkert ook Adriaans belangstelling voor de oorlog aan: een andere oorlog dan de oorlog bij hem thuis. Maar hij is juist bij Ommie om de oorlog te vergeten, dus er wordt niet over gesproken en worden zijn vragen en die van de lezer niet beantwoord.
Ommie neemt een bijzondere positie in. Ze is aangenomen als meid voor dag en nacht, nadat de vrouw van grootvader overleed bij de geboorte van haar jongste kind. Kost en inwoning, meer krijgt Ommie niet. Ze draagt de kleding van de overleden vrouw des huizes. Ze moet rennen en vliegen, poetsen en zwoegen en zich neerleggen bij de wetten van grootvader. Je vraagt je af waarom ze de oude knorrepot niet in zijn sop laat gaarkoken. Ze verdient beter en dat weet ze. Toch is er een vorm van genegenheid tussen beiden. Ze lezen samen de krant en de pagina wordt pas omgeslagen als zij hem een tikje op de arm geeft. En uiteindelijk krijgt ze toch vaak haar zin, wanneer het gaat om echt belangrijke dingen. In Adriaan ziet ze een bondgenoot. Samen lachen ze om het slechte humeur van grootvader. Bij hem kan ze ook vaker zichzelf zijn.
In het andere deel legt Van Dis verbanden tussen het verleden en het heden. Zo legt hij contact met Hamza en Ricardo, twee straatjongens die zich wat aan de randen van de maatschappij ophouden. Vervreemd van hun verre familieleden in het buitenland. 'En grootouders, wat zijn dat? (…) Leefden ze nog? Geen idee.' Een toevallig gesprekje met een arts legt het verband tussen de oorlog waar Van Dis over schrijft en die van Mozambique, het thuisland van de arts. Ze herinnert zich steeds vaker wat er in haar land gebeurde. 'Kinderen zien alles, zei ze, kinderen onthouden alles.'
Hoewel het verhaalgegeven kan leiden tot een boeiend verhaal, is dat deze keer niet gelukt. Van Dis doet te opzichtig zijn best om een literair werk te produceren, waardoor het resultaat tegenvalt. Dit is op verschillende plaatsen in de roman te zien. Zo doen de overgangen tussen het verleden en het heden gekunsteld aan, alsof Van Dis zijn best moet doen om de verbanden voor de lezer duidelijk te maken en hij er daardoor juist, ongewild, voor zorgt dat de gewenste verdieping niet bereikt wordt. De passage waarin Van Dis een virtual reality set huurt om zijn wens om onzichtbaar te zijn te onderstrepen, is een voorbeeld van zo'n onnodig gekunstelde overgang.
Daarbij is er weinig samenhang tussen de herinneringen van Van Dis, waardoor het lijkt op een verzameling losse verhalen in plaats van een eenheid. Beide zaken zorgen voor een ietwat rammelende constructie in plaats van een ingenieuze roman.
Los van de constructie zijn er ook nog andere zaken die de roman minder sterk maken. Het beeld van een negenjarig jongetje dat een erectie krijgt als hij zichzelf ziet dansen in de spiegel, dat vrijt met de verrekijker en dat zijn piemel een vleespistool noemt: het is simpelweg niet passend binnen deze roman. Ten slotte stoort de woordkeuze. In de hoofdstukken die zich afspelen in het verleden, gebruikt Van Dis onnodig veel oubollig taalgebruik. 'Reuzespannend', 'ze waste het rozerood van zijn toet', 'Jans zou hem een standje geven', 'ze kibbelden'. De spruitjesgeur komt je tegemoet.
Al met al heeft Van Dis te veel zijn best gedaan om een roman te construeren, waardoor het resultaat tegenvalt. Een goed boek schrijft zichzelf en heeft geen trucjes nodig.
"Dan weet u wat zich daar in de oorlog heeft afgespeeld?"
"Nee, geen idee.
"U had een flinke oma."
Adriaan keert terug naar het hoge huis waar hij na de oorlog een tijd is opgevangen door zijn grootvader en Ommie. Zijn eigen vader werd opgenomen in een inrichting en om het gezin wat ruimte te geven, wordt de negenjarige Adriaan ondergebracht bij zijn familie. Al op de eerste pagina's maakt Van Dis de lezer nieuwsgierig. Wat is er gebeurd in de kelder van het hoge huis? Waarom was de oma zo flink? Prikkelende vragen, waarop je echter geen bevredigend antwoord krijgt.
Naar zachtheid en een warm omhelzen is opgebouwd uit twee 'delen', die elkaar afwisselen. De verteller is dezelfde, de tijd verschilt. In het ene deel kijkt de negenjarige Adriaan terug naar de periode waarin hij bij zijn afstandelijke, koude, zakelijke grootvader en zijn warme en zachte Ommie verbleef. Observerend, ontdaan van echte emotie, haalt hij de ene naar de andere herinnering op. Zo is daar zijn fascinatie voor de Italiaanse Melitta met haar gehandicapte zoon. Veilig vanuit zijn kamer beloert hij haar door zijn verrekijker, die hij Maresch noemt, naar de naam die in de voering van het foedraal gedrukt is. Pas later zal hij erachter komen wat de naam Maresch betekent. Melita mankt, want ze is haar been kwijtgeraakt tijdens de oorlog. Dat gegeven wakkert ook Adriaans belangstelling voor de oorlog aan: een andere oorlog dan de oorlog bij hem thuis. Maar hij is juist bij Ommie om de oorlog te vergeten, dus er wordt niet over gesproken en worden zijn vragen en die van de lezer niet beantwoord.
Ommie neemt een bijzondere positie in. Ze is aangenomen als meid voor dag en nacht, nadat de vrouw van grootvader overleed bij de geboorte van haar jongste kind. Kost en inwoning, meer krijgt Ommie niet. Ze draagt de kleding van de overleden vrouw des huizes. Ze moet rennen en vliegen, poetsen en zwoegen en zich neerleggen bij de wetten van grootvader. Je vraagt je af waarom ze de oude knorrepot niet in zijn sop laat gaarkoken. Ze verdient beter en dat weet ze. Toch is er een vorm van genegenheid tussen beiden. Ze lezen samen de krant en de pagina wordt pas omgeslagen als zij hem een tikje op de arm geeft. En uiteindelijk krijgt ze toch vaak haar zin, wanneer het gaat om echt belangrijke dingen. In Adriaan ziet ze een bondgenoot. Samen lachen ze om het slechte humeur van grootvader. Bij hem kan ze ook vaker zichzelf zijn.
In het andere deel legt Van Dis verbanden tussen het verleden en het heden. Zo legt hij contact met Hamza en Ricardo, twee straatjongens die zich wat aan de randen van de maatschappij ophouden. Vervreemd van hun verre familieleden in het buitenland. 'En grootouders, wat zijn dat? (…) Leefden ze nog? Geen idee.' Een toevallig gesprekje met een arts legt het verband tussen de oorlog waar Van Dis over schrijft en die van Mozambique, het thuisland van de arts. Ze herinnert zich steeds vaker wat er in haar land gebeurde. 'Kinderen zien alles, zei ze, kinderen onthouden alles.'
Hoewel het verhaalgegeven kan leiden tot een boeiend verhaal, is dat deze keer niet gelukt. Van Dis doet te opzichtig zijn best om een literair werk te produceren, waardoor het resultaat tegenvalt. Dit is op verschillende plaatsen in de roman te zien. Zo doen de overgangen tussen het verleden en het heden gekunsteld aan, alsof Van Dis zijn best moet doen om de verbanden voor de lezer duidelijk te maken en hij er daardoor juist, ongewild, voor zorgt dat de gewenste verdieping niet bereikt wordt. De passage waarin Van Dis een virtual reality set huurt om zijn wens om onzichtbaar te zijn te onderstrepen, is een voorbeeld van zo'n onnodig gekunstelde overgang.
Daarbij is er weinig samenhang tussen de herinneringen van Van Dis, waardoor het lijkt op een verzameling losse verhalen in plaats van een eenheid. Beide zaken zorgen voor een ietwat rammelende constructie in plaats van een ingenieuze roman.
Los van de constructie zijn er ook nog andere zaken die de roman minder sterk maken. Het beeld van een negenjarig jongetje dat een erectie krijgt als hij zichzelf ziet dansen in de spiegel, dat vrijt met de verrekijker en dat zijn piemel een vleespistool noemt: het is simpelweg niet passend binnen deze roman. Ten slotte stoort de woordkeuze. In de hoofdstukken die zich afspelen in het verleden, gebruikt Van Dis onnodig veel oubollig taalgebruik. 'Reuzespannend', 'ze waste het rozerood van zijn toet', 'Jans zou hem een standje geven', 'ze kibbelden'. De spruitjesgeur komt je tegemoet.
Al met al heeft Van Dis te veel zijn best gedaan om een roman te construeren, waardoor het resultaat tegenvalt. Een goed boek schrijft zichzelf en heeft geen trucjes nodig.
2
Reageer op deze recensie