Te zweverig voor nuchtere lezers
Sarah Domogala debuteerde met het zelfhulpboek De kunst van het verdwijnen, waarin ze vertelt over haar burn-out en de inzichten die dat haar opleverde. Een van de inzichten was: verbind je met de elementen. Dat doet ze volop in haar nieuwste boek Trouw: opnieuw een soort zelfhulpboek waarin ze vertelt over de periode waarin ze leerde omgaan met de ontrouw van haar echtgenoot.
Als dertiger heeft Sarah zich met man en kinderen in de Franse Pyreneeën gevestigd. Weg van de drukte in Amsterdam, weg van de Nederlandse oppervlakkigheid en onzinnigheid en de aandacht voor spullen, kleren, erkenning en geld. Ze houdt zich bezig met brood bakken, wandelen en contact maken met bomen en stenen. Haar idylle wordt af en toe hinderlijk onderbroken door de aanwezigheid van haar man, als hij na weken of maanden werken in Amsterdam (want ja: iemand moet het geld verdienen met meer aardse zaken) weer thuiskomt. Hij verbreekt haar magie van het beperkte leven in de bergen en al snel blijkt dat het daar niet bij blijft: manlief heeft een relatie in Amsterdam, uiteraard met een veel jonger exemplaar.
Trouw bestaat uit twee lange brieven, de ene naar haar man en de andere naar zijn minnares. Al vrij snel wordt het dramatisch gehalte neergezet:
'Als ik wilde leven in de enige wereld die men als waarheid ziet, dan moest ik al mijn andere werelden (die van elfjes, kabouters, zwevende bollen, engelen, stemmen en de spirit van bomen en stenen) inleveren.'
Tel daarbij op het gegeven dat haar ouders gescheiden zijn toen Sarah jong was, wat haar een trauma en angststoornissen opleverde (die ook al de ingrediënten vormden in De kunst van het verdwijnen), en het verhaal tekent zich af. Domogala had zeker niet misstaan als personage in een naturalistische roman.
Steeds dringt het gevoel zich op aan de lezer dat Sarah het wegdrijven van haar man allemaal wel best vindt. Immers, hij was degene die hun relatie onderhield en zij neemt het niet over. Hij verstoort vooral haar sprookje. Ze lijkt het einde van de liefde wel te accepteren, maar ze accepteert het einde van het gezin niet. En alleen overblijven met de kinderen – dat is een schrikbeeld, een herhaling van de geschiedenis. Gelukkig biedt de cirkel van stenen in het bos en de ontmoeting met sjamanen uitkomst.
Domogala valt terug op motieven uit haar eerste boek: angst, wanhoop, boosheid, eenzaamheid. Dat hoeft geen probleem te zijn: veel auteurs gingen haar voor, maar dan moet het boek op een andere manier wel vernieuwend zijn. Dat laatste ontbreekt in Trouw. Het boek ontbeert diepgang en het levert de lezer weinig inzichten en veel vragen op. In hoeverre is de hoofdpersoon echt eerlijk? Is het niet zo dat een ik-verteller per definitie niet betrouwbaar is? Lezen we hier niet een erg eenzijdig verhaal? Hoe kan het dat een moderne vrouw niet bedenkt dat de vrijheid van de een bijna altijd ten koste gaat van die van de ander, als er sprake is van een gezin met kinderen? Wat overblijft is een vertelling over een niet-dagelijkse ontknoping van een huwelijkscrisis, waarin de spirituele wereld een grote rol speelt. Misschien wel een te grote rol voor nuchtere lezers.
Reageer op deze recensie