Een prequel met een hoog feelgoodgehalte
Opnieuw een thriller van bestseller Arnaldur Indriðason die zich afspeelt in het IJslandse Reykjavík in de jaren zeventig van de vorige eeuw. In 1974 om precies te zijn. Draaide zijn vorige prequel in de zo gedoopte Erlundur-reeks (Schemerspel) rond rechercheur Marion Briem, dit dertiende deel Nachtstad is er een waarin ‘gewoon’ Erlundur Sveinsson schittert.
Erlundur staat nog helemaal aan het begin van zijn carrière. Sterker nog, hij heeft op zijn achtentwintigste nog geen concrete toekomstplannen. Nacht na nacht patrouilleert hij in Reykjavík als quasi-agent van de assistentiesurveillance (vandaar ook de titel). Niet het meest spannende werk, aangezien in die tijd misdaad in IJsland min of meer nog moest worden uitgevonden. Toch is het geen verveling of hang naar sensatie die Erlundur ertoe brengt om zich te verdiepen in de tragische dood van de zwerver Hannibal. Erlundur kende Hannibal van tijdens zijn patrouilles en diens verdrinkingsdood – een vermeende zelfmoord, of dronkemansongeluk – laat hem niet los. Aanvankelijk puur omdat hij zich voor de persoon Hannibal interesseert, maar vervolgens omdat de zaak bij nadere beschouwing toch een beetje verdacht riekt. Eigengereid en onverstoorbaar gaat Erlundur op eigen houtje op onderzoek uit, mengt zich onder zwervers en zoekt contact met Hannibals familie, zijn vrienden en vijanden. Een tikkeltje naïef en vooral onhandig misschien voor een assistent-surveillant, zeker wanneer hij niet naar de recherche stapt om zijn bevindingen te delen. Een gevonden oorbel zet Erlundur definitief als een amateur-Sherlock Holmes op het spoor van onvermoede misdaden, maar brengt hem ook in een nogal ongemakkelijke positie. Zijn eigenzinnige gedrag komt hem na het oplossen van de zaak te staan op een fikse reprimande, maar het is daarmee tevens de eerste stap opwaarts in zijn politiecarrière. Hoofdinspecteur Marion Briem heeft Erlundur opgemerkt en stelt hem voor ‘zijn gesnuffel voort te zetten’.
Het is de combinatie van Indriðasons onopgesmukte, rechtlijnige manier van vertellen en de IJsland zo typerende besloten ons-kent-ons-sfeer die Nachtstad een ‘ongevaarlijk’, intiem burgerlijk smaakje geeft. Trouwens positief bedoeld, want Indriðason heeft overduidelijk plezier gehad in het neerzetten van de nostalgische jaren zeventig (zelf was hij in 1974 grappig genoeg pas dertien jaar oud). Het boek zit vol retro-grappen, zoals bijvoorbeeld een dief die na een huisinbraak wordt betrapt met een buitgemaakte fondueset. Indriðason hint geregeld met vette knipoog naar ontwikkelingen in de toekomst: fastfood was toen nog helemaal nog niet zo ‘fast’, en pizza? Erlundur ziet geen bestaansrecht voor zo’n kleffe Italiaanse pannenkoek.
Hoewel de plot van Nachtstad niet eens bijzonder ingenieus is, is het wel een ‘echte Indriðason’. Een met een hoog feelgoodgehalte. Vooral voor de kenners en liefhebbers van de ondoorgrondelijke Erlundur is het (extra) leuk meer te weten te komen over zijn achtergrond, zijn persoonlijke beweegredenen. Voor mensen zonder enige voorkennis is dit een goede gelegenheid kennis te maken met de inmiddels toch wel iconische rechercheur met zijn grote gevoel voor rechtvaardigheid. Al mis je dan wel het een en ander door het gebrek aan aha-erlebnis en met name door het tekort aan betrokkenheid. Want het is toch knap dat Indriðason het voor elkaar krijgt dat je Erlundur zou willen toeroepen “Doe het niet!” als zijn vriendinnetje Halldóra hem voorstelt te gaan samenwonen.
Reageer op deze recensie