Lezersrecensie
Niet alleen denken, maar vooral ook doen
Hoogbegaafdheid is een talent dat je moet trainen wil je er echt iets aan hebben. Dat is de belangrijkste conclusie van het boek ‘Meer dan Intelligent. De vele gezichten van hoogbegaafdheid bij jongeren en volwassenen’. Je moet dus niet alleen denken, maar vooral ook doen. Want, zoals onlangs boven een krantenartikel over hoogbegaafdheid bij kinderen stond: Een hoog IQ maakt je huiswerk niet.
Een wijdverspreid misverstand – ook onder hoogbegaafden zelf – is dat een hoge intelligentie automatisch leidt, of zou moeten leiden, tot geweldige schoolprestaties. En van daaruit tot huzarenstukjes op het carrièrepad. Oftewel, met hoogbegaafden komt het vanzelf wel goed. En zo niet, dan hebben ze dat volledig aan zichzelf te wijten.
Hoe anders gaat het eraan toe in de topsport?! Daarmee vergelijken auteurs Tessa Kieboom en Kathleen Venderickx hoogbegaafdheid in hun boek: ‘De sportwereld onderneemt voortdurend acties om te blijven verbeteren en te vermijden dat kansen blijven liggen. Allerlei jeugdprogramma’s moeten talent […] tijdig ontdekken, goed begeleiden en helpen tot prestaties te komen. Is het niet vreemd dat intellectueel talent nauwelijks begeleiding krijgt?’ Sterker nog, zo stellen ze: ‘Hoogbegaafdheid wordt nog veel te vaak gezien als luxeprobleem en men vindt het dan ook vaak overbodig om goed in te spelen op het nog onontgonnen potentieel van sterke kinderen en volwassenen.’
Een verspilling van talent, lijkt het. Want zouden we ooit van sportlegendes als Johan Cruijff, Sjoukje Dijkstra en Eddy Merckx hebben gehoord als we ze er ‘zelf iets van hadden laten maken’? Hoe succesvol zouden ze zijn geweest als ze niet getraind waren door de beste coaches? Die hun leerden weer op te staan als ze vielen? Die hun toonden dat ze vooruitgang boekten? Met welwillende hulp van anderen je talent herkennen en vervolgens erkennen dat je er hard voor moet werken om aan de top te komen, is op sportgebied een open deur. Maar als het op hersengymnastiek aankomt, slaat die deur voor je neus dicht.
Terwijl veel hoogbegaafden juist enorm gebaat zouden zijn met een helpende hand, stellen Kieboom en Venderickx: ‘Alles nogmaals uitleggen, op een andere manier formuleren, nog meer argumenten op tafel leggen om de inzichten kracht bij te zetten en medestanders te vinden, het vraagt allemaal heel veel inspanning, tijd, communicatievaardigheden, adequate omgang met emoties en zo meer. En laat dat nu net de meest voorkomende embodio’s van snelle denkers zijn.’
Embodiwat?!
Er is een rijke woordenschat nodig om de auteurs te volgen. Nu hebben veel hoogbegaafden een enorm vocabulaire ter beschikking, maar de nieuw bedachte woorden zijn best pittig. Zo kan menigeen het woord embodio na het aandachtig lezen en herlezen van het boek vast niet foutloos opschrijven zonder te spieken. Terwijl het hele boek eraan wordt opgehangen. Uiteraard is het zeer begrijpelijk dat je als onderzoeker nieuwe inzichten koppelt aan nieuwe termen. Maar als je er je lezer mee verliest, is dat toch een gemiste kans. Noem het gewoon barrière of hindernis (wat het Griekse woord empódio waarvan het is afgeleid ook eenvoudigweg betekent), dat is duidelijk. Een ornitholoog voert met zijn kinderen toch ook de eendjes en niet de Anatidae?
De opgevoerde embodio’s zijn, ondanks hun lastige naam, zeer herkenbaar voor hoogbegaafden. De meest voorkomende – inspanning, tijd, communicatievaardigheden en adequate omgang met emoties – werden al genoemd. Een andere venijnige valkuil is jezelf als norm zien en er voetstoots van uitgaan dat anderen hetzelfde weten en kunnen als jij. Wanneer dat niet zo blijkt te zijn – en dat blijkt altijd, vroeg of laat – raak je teleurgesteld in ze of leg je jezelf nog hogere eisen op, omdat je áltijd álles zélf moet doen. Ook het gevaar van minachting voor de tragere denkers ligt op de loer en daar maak je bepaald geen vrienden mee.
Zodra je echter weet dat jezelf als norm zien een typische HIQ-hindernis is, kun je je voorbereiden op de aanloop die je moet nemen om er soepel en zonder veel tijdverlies overheen te springen: ‘Als je geconfronteerd wordt met (een van) je embodio’s, zou je bij wijze van spreken in gejuich moeten uitbarsten, want het is precies op dit moment dat je de koe bij de hoorns kunt vatten en verandering op gang kunt brengen.’ Want aan embodio’s kun je werken, stellen de auteurs: ‘Het zijn […] de zwakke spieren van hoogbegaafdheid, maar spieren kun je trainen en sterker maken.’ Natuurlijk moeten die onzichtbare valkuilen dan wel eerst zichtbaar worden. Daar helpt het boek je prima bij. Net als met de vervolgstappen: ‘Na de detectie van een embodio ontstaat een bewustwordingsproces. Gaandeweg kan de hoogbegaafde copingsmechanismen ontwikkelen om met de aanwezige embodio’s om te gaan, ze enigszins in te perken of zelfs te laten verdwijnen of niet toe te laten.’
Of, in de wat meer toegankelijke woorden van Johan Cruijff: ‘Je gaat het pas zien als je het doorhebt.’ Om vervolgens met deze wijsheid op zak, die andere tip van de filosofische topvoetballer toe te passen: ‘Voordat ik een fout maak, maak ik die fout niet.’ Dat verhoedt een hoop blessureleed en voor je het weet loop je vrij en is het doel in zicht.
Komt dat schòòòòòòòòt!
**
Deze recensie is geschreven op basis van de tweede druk (2017) en verscheen – nét iets anders – ook in Nieuwe MensaBerichten.
Een wijdverspreid misverstand – ook onder hoogbegaafden zelf – is dat een hoge intelligentie automatisch leidt, of zou moeten leiden, tot geweldige schoolprestaties. En van daaruit tot huzarenstukjes op het carrièrepad. Oftewel, met hoogbegaafden komt het vanzelf wel goed. En zo niet, dan hebben ze dat volledig aan zichzelf te wijten.
Hoe anders gaat het eraan toe in de topsport?! Daarmee vergelijken auteurs Tessa Kieboom en Kathleen Venderickx hoogbegaafdheid in hun boek: ‘De sportwereld onderneemt voortdurend acties om te blijven verbeteren en te vermijden dat kansen blijven liggen. Allerlei jeugdprogramma’s moeten talent […] tijdig ontdekken, goed begeleiden en helpen tot prestaties te komen. Is het niet vreemd dat intellectueel talent nauwelijks begeleiding krijgt?’ Sterker nog, zo stellen ze: ‘Hoogbegaafdheid wordt nog veel te vaak gezien als luxeprobleem en men vindt het dan ook vaak overbodig om goed in te spelen op het nog onontgonnen potentieel van sterke kinderen en volwassenen.’
Een verspilling van talent, lijkt het. Want zouden we ooit van sportlegendes als Johan Cruijff, Sjoukje Dijkstra en Eddy Merckx hebben gehoord als we ze er ‘zelf iets van hadden laten maken’? Hoe succesvol zouden ze zijn geweest als ze niet getraind waren door de beste coaches? Die hun leerden weer op te staan als ze vielen? Die hun toonden dat ze vooruitgang boekten? Met welwillende hulp van anderen je talent herkennen en vervolgens erkennen dat je er hard voor moet werken om aan de top te komen, is op sportgebied een open deur. Maar als het op hersengymnastiek aankomt, slaat die deur voor je neus dicht.
Terwijl veel hoogbegaafden juist enorm gebaat zouden zijn met een helpende hand, stellen Kieboom en Venderickx: ‘Alles nogmaals uitleggen, op een andere manier formuleren, nog meer argumenten op tafel leggen om de inzichten kracht bij te zetten en medestanders te vinden, het vraagt allemaal heel veel inspanning, tijd, communicatievaardigheden, adequate omgang met emoties en zo meer. En laat dat nu net de meest voorkomende embodio’s van snelle denkers zijn.’
Embodiwat?!
Er is een rijke woordenschat nodig om de auteurs te volgen. Nu hebben veel hoogbegaafden een enorm vocabulaire ter beschikking, maar de nieuw bedachte woorden zijn best pittig. Zo kan menigeen het woord embodio na het aandachtig lezen en herlezen van het boek vast niet foutloos opschrijven zonder te spieken. Terwijl het hele boek eraan wordt opgehangen. Uiteraard is het zeer begrijpelijk dat je als onderzoeker nieuwe inzichten koppelt aan nieuwe termen. Maar als je er je lezer mee verliest, is dat toch een gemiste kans. Noem het gewoon barrière of hindernis (wat het Griekse woord empódio waarvan het is afgeleid ook eenvoudigweg betekent), dat is duidelijk. Een ornitholoog voert met zijn kinderen toch ook de eendjes en niet de Anatidae?
De opgevoerde embodio’s zijn, ondanks hun lastige naam, zeer herkenbaar voor hoogbegaafden. De meest voorkomende – inspanning, tijd, communicatievaardigheden en adequate omgang met emoties – werden al genoemd. Een andere venijnige valkuil is jezelf als norm zien en er voetstoots van uitgaan dat anderen hetzelfde weten en kunnen als jij. Wanneer dat niet zo blijkt te zijn – en dat blijkt altijd, vroeg of laat – raak je teleurgesteld in ze of leg je jezelf nog hogere eisen op, omdat je áltijd álles zélf moet doen. Ook het gevaar van minachting voor de tragere denkers ligt op de loer en daar maak je bepaald geen vrienden mee.
Zodra je echter weet dat jezelf als norm zien een typische HIQ-hindernis is, kun je je voorbereiden op de aanloop die je moet nemen om er soepel en zonder veel tijdverlies overheen te springen: ‘Als je geconfronteerd wordt met (een van) je embodio’s, zou je bij wijze van spreken in gejuich moeten uitbarsten, want het is precies op dit moment dat je de koe bij de hoorns kunt vatten en verandering op gang kunt brengen.’ Want aan embodio’s kun je werken, stellen de auteurs: ‘Het zijn […] de zwakke spieren van hoogbegaafdheid, maar spieren kun je trainen en sterker maken.’ Natuurlijk moeten die onzichtbare valkuilen dan wel eerst zichtbaar worden. Daar helpt het boek je prima bij. Net als met de vervolgstappen: ‘Na de detectie van een embodio ontstaat een bewustwordingsproces. Gaandeweg kan de hoogbegaafde copingsmechanismen ontwikkelen om met de aanwezige embodio’s om te gaan, ze enigszins in te perken of zelfs te laten verdwijnen of niet toe te laten.’
Of, in de wat meer toegankelijke woorden van Johan Cruijff: ‘Je gaat het pas zien als je het doorhebt.’ Om vervolgens met deze wijsheid op zak, die andere tip van de filosofische topvoetballer toe te passen: ‘Voordat ik een fout maak, maak ik die fout niet.’ Dat verhoedt een hoop blessureleed en voor je het weet loop je vrij en is het doel in zicht.
Komt dat schòòòòòòòòt!
**
Deze recensie is geschreven op basis van de tweede druk (2017) en verscheen – nét iets anders – ook in Nieuwe MensaBerichten.
1
Reageer op deze recensie