Wat het lezen van MiƩville met je doet
China Miéville lijkt met elk nieuw boek een andere deur van het grote fantastische huis te openen. Dat hij er in slaagt om lezers aan zich te binden, is verbazingwekkend. En toch niet, want hij bezit het talent om die lezers telkens weer uit te dagen hem te volgen in een ander landschap, een ander tijdperk, een andere benadering van het grote fantastische genre. Neem nu The Last Days of New Paris. Zijn tweede boek dit jaar, na This Census-taker. Telkens dunne boeken, weliswaar, zeker wanneer vergeleken met zijn oudere werk, dat soms monumentale vormen aannam.
Dit keer voert hij ons naar Parijs, in eerste instantie aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, daarna in 1950. Daarmee is alles gezegd over de historische waarde van het boek. Want buiten deze jaartallen is niets van wat het boek biedt realistisch, niets behoort tot onze ervaring.
Bij de aanvang van de oorlog proberen een aantal geïnspireerde figuren de energie van de Golem te vatten, wat echter leidt tot een catastrofe. Een onbedoelde exploderende S-bom is het gevolg (bijna als vanzelfsprekend in het iconische café Les Deux Magots) en daarna is niets meer wat het was. De bom doet alle kunst tot leven komen, en in het bijzonder de surrealistische. Parijs wordt een surrealistische hel, waar manifs (esoterische manifestaties, levende schilderijen of constructies) de straten onveilig maken.
De stad wordt afgesloten van de buitenwereld, en is dat tien jaren later nog steeds. De oorlog is misschien niet voorbij, het maakt de bewoners van de lichtstad niet uit, want de Nazi’s zijn nog steeds aan de macht. In de stad overleven Duitsers, Parijse burgers en leden van het verzet (vaak surrealistisch geïnspireerd). In en uit de stad komen is schier onmogelijk, maar er zijn enkele uitzonderingen. Thibaut, een verzetsman die zich hult in magisch nachtgoed maar evengoed een geweer weet te gebruiken, ontmoet Sam, een Amerikaanse fotografe die evengoed een spionne is. De Nazi’s zijn er in geslaagd een deel van de manifs naar hun hand te zetten, maar roepen ook andere, nog meer kwaadaardige duistere machten op, geholpen door de magie van Aleister Crowley.
Wie het werk van Miéville wat kent, weet wat zijn dada’s zijn (geen woordspeling, deze keer). Detectives, pulps, alternatieve werelden, het Franse surrealisme, de romantiek. Dat krijg je ook allemaal in dit boek, incluis een nawoord en een verzameling aantekeningen, die beide deel uitmaken van het verhaal.
Zijn taal is spaarzaam, zelfs ascetisch, maar scherp effectief in het creëren van situaties op de rand van het begrijpelijke. De intrige is veeleer ondergeschikt aan de ontwikkeling van personages, het decor, de zeitgeist en vooral de taal. Ben je een Miéville-fan, dan ben je dat in grote mate om zijn taal. Want ook wanneer plot en intrige falen (omdat Miéville daar niet altijd de nodige aandacht aan besteedt), blijft nog steeds de taal over. En de immense verbeelding die vermag werelden te scheppen die in elke zin radicaal breken met onze ervaring.
Dan is er de stad zelf. Een ruïne, roestig, stoffig, op de afgrond; ze overleeft, maar niet meer intact, niet meer op menselijke schaal. Verschrikkelijke wezens, ongetwijfeld afkomstig uit de een of andere hel, maken de straten onveilig. Alleen de bovenzijde van de Eiffeltoren bestaat nog, de onderzijde van het bouwwerk is verdwenen, wat het er niet van weerhoudt toch overeind te blijven.
Thibaut, een wat karikaturaal hoofdpersonage, is een weerstander. Hij is lid van de groep Main à Plume (een verwijzing naar een surrealistisch tijdschrift dat tijdens de Tweede Wereldoorlog verscheen en waarvan sommige medewerkers zoals Gérard de Sède en Noel Arnaud de weerstand hielpen), die losgeslagen kunst bestrijdt met de esoterie van andere kunst. Vele historische figuren (André Berton, Max Ernst) passeren de revue. Leonora Carrington’s Amateur of Velocipedes maakt in het begin al haar opwachting, net als een grijnzende spin van Odilon Redon (Mièville heeft iets met spinnen, geeft hij zelf toe). Miéville lezen, inderdaad, het is een uitdaging. Zijn voorkeursbenaming voor het genre is weird. Andere etiketten zijn aan hem niet besteed, zeker niet wat zijn recentste werk betreft. Hij blijft dan ook verbazen met boeken die gewoon ook avonturenromans zijn, maar die tegelijk de grenzen van het grote fantastische genre aftasten.
Hoe ver kan hij gaan? Wel, met dit boek is hij een heel eind gegaan. Hij is daar niet alleen, voorbij de grens van ‘Fantasy’, en in goed gezelschap (Michael Cisco is een ander voorbeeld, net als de Finse Leena Krohn, van wie recent een aantal teksten verzameld werd — door Jeff VanderMeer — bij een uitgeverij met de absurde naam Cheeky Frawg). Ik wijk af. Dat is wat het lezen van Miéville met je doet.
Reageer op deze recensie