Lezersrecensie
De gezagscrisis, Verbrugge
"Er gaat een leegte schuil in de consumptieve netwerksamenleving. Door gebrek aan gedeelde bezieling en een levend idee van een gemeenschappelijk goed worden zowel burgers als overheid poreus en vatbaar voor grillige krachten die de bestaande orde uithollen. De gezagscrisis vraagt om een fundamentele bezinning op onze postmoderne cultuur, die begint met de herwaardering van de mens als een zin zoekend gemeenschapswezen.”
Filosoof Ad Verbrugge stelt in zijn boek 'De gezagscrisis' vast dat 'gezag' steeds nadrukkelijker onder vuur komt te liggen. De overheid wordt door de postmoderne mens minder vertrouwd, het politieke landschap raakt meer versnipperd en ook zwelt de kritiek aan op instituties. Denk hierbij aan het RIVM en planbureaus, maar ook aan de rechtsstaat, universiteiten en media. Zelfs ouderlijk gezag is minder natuurlijk geworden, stelt Verbrugge.
Verbrugge zet in bijna 350 pagina's veel denklijnen uit. Een van de uitgangspunten van het essay is Aristoteles' deugdethiek. Morele deugden (handelingen en houdingen; denk aan moed, matigheid vriendelijkheid) en intellectuele deugden (verstand, denkvermogen; denk aan wijsheid en intellectuele eerlijkheid) zijn middelen om het doel van levensgeluk, of 'het volle zielenleven' te bereiken. Binnen de deugdethiek gaat het erom de juiste balans (de gulden middenweg) te vinden tussen deze deugden, en tussen extremen.
Is de Nederlandse overheid nog wel in staat die gulden middenweg te vinden? Het antwoord op die vraag is volgens Verbrugge helder: nee.
Een treffend voorbeeld van een overheid die de juiste combinatie van deugden uit het oog is verloren is volgens hem het tijdens de coronacrisis constante verwijzen naar modellen van het RIVM, waarmee de overheid laat zien de deugd van de 'praktische wijsheid' uit het oog te zijn verloren. Een interessante observatie hierbij is dat de overheid gezag wil kweken door naar de wetenschap te verwijzen, niet beseffende dat het instituut van de wetenschap zelf al aan gezagsverlies onderhevig was, wat het gezag van de overheid weer verder doet eroderen.
De overheid kampt volgens Verbrugge met een vijftal leegtes: machtsleegte, cognitieve leegte, morele leegte, maatschappelijke leegte en gemeenschapsleegte.
- Machtsleegte: de overheid krijgt steeds minder voor elkaar, al dan niet door decentralisaties, meer complexiteit en een grotere rol voor de EU.
- Cognitieve leegte: de overheid ontbeert een doordachte visie op de publieke zaak, heeft weinig inhoudelijke kennis en 'lost problemen op' in abstractheid, bijvoorbeeld aan de hand van targets; denken en sturen in geld is dominant geworden.
- Maatschappelijke leegte: geen rijke gedachtewisseling meer met burgers; ze verdwijnen uit het besluitvormingsproces
- Gemeenschapsleegte: gemeenschappelijk goed (denk aan een taal) wordt niet serieus genomen; het grote verhaal verdwijnt en het grote spreken verstomt; gebrek aan gedeelde bezieling
Deze leegtes maken een gezonde verhouding tussen overheid en samenleving, en meer specifiek tussen de bovenkant en de onderkant, moeilijker denkbaar. De maatschappelijke orde kan erdoor worden verstoord, waarschuwt Verbrugge: "Revolutionair geweld dreigt vooral wanneer de bestuurlijke elite is losgezongen van mensen aan de onderkant en zich niet meer door hen tot de orde laat roepen."
Bovenstaande leidt tot polarisering, wat ook zichtbaar wordt in de politiek zelf. De opkomst van populistische partijen als PVV, FVD en BBB is dan ook een symptoom van de gezagscrisis, stelt Verbrugge.
De conclusie volgens Verbrugge is dat de tijd rijp is voor 'een fundamentele bezinning op onze postmoderne cultuur'. Ook doet hij aanbevelingen voor beter bestuur. Zo pleit hij bijvoorbeeld voor meer beslismacht op decentraal niveau (provincies, gemeenten) en een ander selectiebeleid voor ambtenaren, want het ambtelijk personeel is niet 'divers genoeg'. Problematisch is dat Verbrugge veel van zijn aanbevelingen zwak tot niet onderbouwt.
Veel denklijnen in het boek schreeuwen dan ook om uitleg. Allereerst stelt Verbrugge vast dát er een gezagscrisis is, maar is dat wel zo? Er is relatief weinig vertrouwen in de politiek, maar is er ook minder achting voor gezag? Is er misschien eerder sprake van een bestuurscrisis? Of is de 'crisis' existentiëler dan dat? Leidt 'slechter' politiek beleid er per definitie toe dat mensen zich minder gelegen laten liggen aan gezag? Of zijn er diepere oorzaken? Denk aan de effecten van de verzuiling (zie verderop).
Kortom, Verbrugge beweert veel, maar onderbouwt zwak.
Ook includeert hij zijn visie op de 'Oekraïnecrisis', zoals hij die eufemistisch noemt, en weet hij, wederom met misplaatste overtuiging, te vertellen dat Poetin Oekraïne puur is binnengevallen vanwege de uitbreiding van de NAVO en 'opkomend nationalisme' in Oekraïne. Waarom Verbrugge zich genoodzaakt voelt tot deze bespiegeling in een werk gewijd aan de ineenstorting van gezag, is een terechte vraag. Daarnaast is het op deze momenten dat Verbrugges oppervlakkige en gebrekkige argumentatie botst met de eerder boeiend uiteengezette verhandelingen over het wezen van gezag en hoe dat zich manifesteert in een gemeenschap.
Terug naar de titel. Als er al een gezagscrisis is, waar komt die dan vandaan? Verbrugge wijst voor het begin naar de secularisering en de ontbinding van de zuilenmaatschappij. Hier heeft de erosie van de hierarchië binnen menselijke verhoudingen postgevat. Het vanzelfsprekende contact tussen verschillende groepen mensen, zoals dat er wel was in de zuilenmaatschappij, behoort grotendeels tot het verleden en dat is tot op de dag van vandaag merkbaar. Die trend heeft ook invloed op de verhouding tussen burger en politiek. Die observatie lijkt terecht, maar hoe zorgen we er dan voor dat groepen mensen elkaar wél weer gaan ontmoeten? Hoe zorgen we voor herstel van gemeenschapszin? Dat is immers waar Verbrugge voor pleit: voor een nieuw gemeenschapswezen. Hij legt de bal dan ook niet alleen bij de politiek, maar zeker ook bij de burger zelf. Vervolgvraag is dan of meer gemeenschapszin ook zal leiden tot bijvoorbeeld meer gezag in politieke instituties.
Jammer genoeg werkt Verbrugge halfzachte oplossingen uit die erg abstract aandoen, terwijl hij abstracte oplossingen van overheden juist zo verkettert in het boek. Daar komt bij dat hij het de lezer stilistisch gezien niet makkelijk maakt. Hij kan de lezer meenemen in een lange reis door diepgaande analyses van de deugdethiek, zij het in stroeve bewoordingen opgeschreven, maar schroomt het ook niet -- met name vanaf pagina 275 -- om op meer oppervlakkige wijze zijn eigen meningen over de schutting te gooien. Het maakt het boek niet makkelijk te verstouwen.
Filosoof Ad Verbrugge stelt in zijn boek 'De gezagscrisis' vast dat 'gezag' steeds nadrukkelijker onder vuur komt te liggen. De overheid wordt door de postmoderne mens minder vertrouwd, het politieke landschap raakt meer versnipperd en ook zwelt de kritiek aan op instituties. Denk hierbij aan het RIVM en planbureaus, maar ook aan de rechtsstaat, universiteiten en media. Zelfs ouderlijk gezag is minder natuurlijk geworden, stelt Verbrugge.
Verbrugge zet in bijna 350 pagina's veel denklijnen uit. Een van de uitgangspunten van het essay is Aristoteles' deugdethiek. Morele deugden (handelingen en houdingen; denk aan moed, matigheid vriendelijkheid) en intellectuele deugden (verstand, denkvermogen; denk aan wijsheid en intellectuele eerlijkheid) zijn middelen om het doel van levensgeluk, of 'het volle zielenleven' te bereiken. Binnen de deugdethiek gaat het erom de juiste balans (de gulden middenweg) te vinden tussen deze deugden, en tussen extremen.
Is de Nederlandse overheid nog wel in staat die gulden middenweg te vinden? Het antwoord op die vraag is volgens Verbrugge helder: nee.
Een treffend voorbeeld van een overheid die de juiste combinatie van deugden uit het oog is verloren is volgens hem het tijdens de coronacrisis constante verwijzen naar modellen van het RIVM, waarmee de overheid laat zien de deugd van de 'praktische wijsheid' uit het oog te zijn verloren. Een interessante observatie hierbij is dat de overheid gezag wil kweken door naar de wetenschap te verwijzen, niet beseffende dat het instituut van de wetenschap zelf al aan gezagsverlies onderhevig was, wat het gezag van de overheid weer verder doet eroderen.
De overheid kampt volgens Verbrugge met een vijftal leegtes: machtsleegte, cognitieve leegte, morele leegte, maatschappelijke leegte en gemeenschapsleegte.
- Machtsleegte: de overheid krijgt steeds minder voor elkaar, al dan niet door decentralisaties, meer complexiteit en een grotere rol voor de EU.
- Cognitieve leegte: de overheid ontbeert een doordachte visie op de publieke zaak, heeft weinig inhoudelijke kennis en 'lost problemen op' in abstractheid, bijvoorbeeld aan de hand van targets; denken en sturen in geld is dominant geworden.
- Maatschappelijke leegte: geen rijke gedachtewisseling meer met burgers; ze verdwijnen uit het besluitvormingsproces
- Gemeenschapsleegte: gemeenschappelijk goed (denk aan een taal) wordt niet serieus genomen; het grote verhaal verdwijnt en het grote spreken verstomt; gebrek aan gedeelde bezieling
Deze leegtes maken een gezonde verhouding tussen overheid en samenleving, en meer specifiek tussen de bovenkant en de onderkant, moeilijker denkbaar. De maatschappelijke orde kan erdoor worden verstoord, waarschuwt Verbrugge: "Revolutionair geweld dreigt vooral wanneer de bestuurlijke elite is losgezongen van mensen aan de onderkant en zich niet meer door hen tot de orde laat roepen."
Bovenstaande leidt tot polarisering, wat ook zichtbaar wordt in de politiek zelf. De opkomst van populistische partijen als PVV, FVD en BBB is dan ook een symptoom van de gezagscrisis, stelt Verbrugge.
De conclusie volgens Verbrugge is dat de tijd rijp is voor 'een fundamentele bezinning op onze postmoderne cultuur'. Ook doet hij aanbevelingen voor beter bestuur. Zo pleit hij bijvoorbeeld voor meer beslismacht op decentraal niveau (provincies, gemeenten) en een ander selectiebeleid voor ambtenaren, want het ambtelijk personeel is niet 'divers genoeg'. Problematisch is dat Verbrugge veel van zijn aanbevelingen zwak tot niet onderbouwt.
Veel denklijnen in het boek schreeuwen dan ook om uitleg. Allereerst stelt Verbrugge vast dát er een gezagscrisis is, maar is dat wel zo? Er is relatief weinig vertrouwen in de politiek, maar is er ook minder achting voor gezag? Is er misschien eerder sprake van een bestuurscrisis? Of is de 'crisis' existentiëler dan dat? Leidt 'slechter' politiek beleid er per definitie toe dat mensen zich minder gelegen laten liggen aan gezag? Of zijn er diepere oorzaken? Denk aan de effecten van de verzuiling (zie verderop).
Kortom, Verbrugge beweert veel, maar onderbouwt zwak.
Ook includeert hij zijn visie op de 'Oekraïnecrisis', zoals hij die eufemistisch noemt, en weet hij, wederom met misplaatste overtuiging, te vertellen dat Poetin Oekraïne puur is binnengevallen vanwege de uitbreiding van de NAVO en 'opkomend nationalisme' in Oekraïne. Waarom Verbrugge zich genoodzaakt voelt tot deze bespiegeling in een werk gewijd aan de ineenstorting van gezag, is een terechte vraag. Daarnaast is het op deze momenten dat Verbrugges oppervlakkige en gebrekkige argumentatie botst met de eerder boeiend uiteengezette verhandelingen over het wezen van gezag en hoe dat zich manifesteert in een gemeenschap.
Terug naar de titel. Als er al een gezagscrisis is, waar komt die dan vandaan? Verbrugge wijst voor het begin naar de secularisering en de ontbinding van de zuilenmaatschappij. Hier heeft de erosie van de hierarchië binnen menselijke verhoudingen postgevat. Het vanzelfsprekende contact tussen verschillende groepen mensen, zoals dat er wel was in de zuilenmaatschappij, behoort grotendeels tot het verleden en dat is tot op de dag van vandaag merkbaar. Die trend heeft ook invloed op de verhouding tussen burger en politiek. Die observatie lijkt terecht, maar hoe zorgen we er dan voor dat groepen mensen elkaar wél weer gaan ontmoeten? Hoe zorgen we voor herstel van gemeenschapszin? Dat is immers waar Verbrugge voor pleit: voor een nieuw gemeenschapswezen. Hij legt de bal dan ook niet alleen bij de politiek, maar zeker ook bij de burger zelf. Vervolgvraag is dan of meer gemeenschapszin ook zal leiden tot bijvoorbeeld meer gezag in politieke instituties.
Jammer genoeg werkt Verbrugge halfzachte oplossingen uit die erg abstract aandoen, terwijl hij abstracte oplossingen van overheden juist zo verkettert in het boek. Daar komt bij dat hij het de lezer stilistisch gezien niet makkelijk maakt. Hij kan de lezer meenemen in een lange reis door diepgaande analyses van de deugdethiek, zij het in stroeve bewoordingen opgeschreven, maar schroomt het ook niet -- met name vanaf pagina 275 -- om op meer oppervlakkige wijze zijn eigen meningen over de schutting te gooien. Het maakt het boek niet makkelijk te verstouwen.
5
Reageer op deze recensie