Heel de wereld is een tekst
Dat Juan Gómez Bárcena (1984) literatuurwetenschap, geschiedenis en filosofie heeft gestudeerd is overduidelijk wanneer je zijn debuutroman De hemel boven Lima leest; die drie disciplines zijn namelijk op een zeer evenwichtige manier verwerkt in dit opmerkelijke boek. Het boek is vertaald door Peter Gelauff.
Het verhaal speelt zich af rond 1900, in Peru. José en Carlos, beiden afkomstig uit een rijke familie, studeren rechten omdat dat van hen verwacht wordt en schrijven gedichten omdat ze daar aardigheid in hebben, maar erg verdienstelijk is hun werk niet. Omdat ze dat zelf ook wel weten, ontwikkelen ze een fictieve, aantrekkelijke en ietwat raadselachtige vrouw, Georgina Hübner, in wier naam ze steeds persoonlijker wordende brieven sturen aan de beroemde Spaanse dichter Juan Ramón Jiménez. Ze hopen hem ertoe te bewegen dat hij hun gedichten zal gaan terugschrijven. Hun plan lijkt te werken; er komt een geanimeerde briefwisseling tot stand tussen Madrid en Lima, maar wanneer er in Lima stakingen uitbreken, lijkt die stroom abrupt tot stilstand te komen en moeten de vrienden bedenken hoe ze het contact kunnen herstellen.
Het is maar de vraag wat het belangrijkste gegeven is in deze roman. Gaat het om de vrienden José en Carlos, om de beschrijving van de verschillen tussen arm en rijk in Lima rond 1900, om de vraag of en hoe je dichter wordt of misschien toch om de stelling van Carlos dat ‘alles literatuur is, dat heel de wereld een tekst is die slechts uit woorden is opgebouwd’? Een grappig detail is in ieder geval dat, vast niet toevallig, ongeveer op de middelste pagina van het boek een opmerking staat over een ‘advies over de centrale bladzijden van iedere roman en hoe daarin iets bijzonders moet gebeuren’. Het is een veelzeggende zin over het gevoel in een soort Droste-effect beland te zijn dat je bij het lezen van dit boek bekruipt.
De hemel boven Lima is een boek waarin niet veel gebeurt; lezers die houden van een stevige plot en wervelende verhaallijnen zullen dit boek minder kunnen waarderen. Bárcena heeft - en hoe knap is dat voor een debutant – een geheel eigen manier ontwikkeld om feiten en fictie met elkaar te verweven; de Spaanse dichter Jiménez, die in 1956 de Nobelprijs voor de Literatuur won, heeft bijvoorbeeld inderdaad jarenlang gecorrespondeerd met een niet bestaande jonge vrouw. Of je houdt van de wat beschouwende manier waarop Bárcena gegevens rangschikt en een plaats geeft in zijn roman moet je afwachten, maar dat hij bewondering verdient voor zijn manier van schrijven staat buiten kijf. Vermoedelijk is het voor hem een even grote noodzakelijkheid als voor zijn personage Carlos:
‘Hij denkt dat hij schrijft om dezelfde reden als waarom zijn vader tonnen rubber verzamelt of zijn moeder al zo’n dertig jaar onafgebroken rozenkransen bidt. Omdat hij niks anders weet te doen. Omdat hij ergens anders wil zijn.’
Reageer op deze recensie