Op expeditie met Cognetti
Het vierde boek van Paolo Cognetti, Zonder de top te bereiken, speelt zich wederom af in de bergen, net zoals dat het geval was in De acht bergen en De buitenjongen. Deze keer vormen echter de bergen van de Himalaya het decor in plaats van de Italiaanse Alpen. Liefhebbers weten het: in de boeken van Cognetti wordt gewandeld, meestal op grote hoogte en in een vrij desolaat landschap waar af en toe een bijzonder plantje of een zeldzaam dier wordt uitgelicht. Gebeurtenissen zijn ondergeschikt aan bespiegelingen van de hoofdpersoon en aan beschrijvingen van de omgeving. Dat is in Zonder de top te bereiken niet anders.
Op het eerste gezicht lijkt Zonder de top te bereiken een geïllustreerd reisverslag van een expeditie naar Dolpo, een afgelegen gebied in de Himalaya, waar de hoofdpersoon aan het einde van zijn veertigste levensjaar met een aantal vrienden naar toe trekt. Hier doet hij te voet ongeveer een maand over meer dan vijfduizend meter hoge passen. Hij kent Dolpo als ‘een klein Tibet op Nepalees grondgebied, dat op de een of andere manier door de geschiedenis was vergeten.’ Hij wil ‘het Tibet kunnen zien dat niet meer bestaat’, als een soort afsluiting van zijn jeugd. Daarnaast bevindt zich in de rugzak van de hoofdpersoon een stukgelezen exemplaar van De sneeuwluipaard van Peter Matthiessen, een reisklassieker bij uitstek. Parallellen tussen het boek van Matthiessen en Zonder de top te bereiken komen veelvuldig voor; de hoofdpersoon blijkt net als Matthiessen graag kaarten te tekenen en houdt eveneens een vrij gedetailleerd dagboek van zijn reis bij.
‘Ik ging zitten onder een jeneverstruik vol rijpe bessen, plukte er een paar zonder erbij na te denken, stopte ze in mijn zak en bedacht dat ik vroeg of laat vermoedelijk wel zou snappen waarom ik dat had gedaan.’
Wanneer de reis vordert en fysiek steeds zwaarder wordt, krijgt de ik-figuur het gevoel dat hij ‘de toegang tot een andere wereld had bereikt’, een wereld die nog vrijwel onaangetast is door de moderne tijd. Vanuit zijn ooghoeken neemt hij bewegingen waar die soms echt zijn (bijvoorbeeld wanneer hij enige tijd vergezeld wordt door een Tibetaanse hond), maar die soms ook wat hallucinatoir overkomen, omdat de wereld van het boek van Matthiesen soms naadloos over lijkt te gaan in de waarnemingen van de hoofdpersoon, tot diens eigen verbazing. Terwijl hij soms letterlijk maar stap voor stap moeizaam vordert, komt hij tot bijzondere inzichten. Die deelt hij overigens niet met de anderen van de expeditie, maar houdt hij helaas voor zichzelf. Ondanks de grote groep waarin de ik-persoon zich bevindt, vermindert de interactie tussen de expeditieleden namelijk naarmate ze zich op steeds grotere hoogte bevinden.
De ijle lucht en fysieke ontberingen, in combinatie met de spirituele omgeving van de Himalaya met kloosters en bedevaartsoorden, vormen de ideale combinatie voor Cognetti om opnieuw een ode aan de bergen te componeren. Zonder de top te bereiken is meer dan een reisverslag. De hoofdpersoon komt uiteindelijk tot de conclusie ‘dat niet alles wat bestaat voor het oog zichtbaar is, dat niet alles begrijpelijk is, dat je niet alles kunt beetpakken en meenemen.’ Toch overheerst het gevoel dat Cognetti meer had kunnen doen met de gegevens die hij tot zijn beschikking had; met wat meer contact tussen de expeditieleden en wat meer diepgang in de gesprekken had hij bijvoorbeeld zijn punt over ouder worden duidelijker kunnen maken. Dat laat onverlet dat het een interessante ervaring is om samen met hem vanuit de luie stoel bij de kachel ongetraind die barre tocht naar zo’n onherbergzaam gebied te maken.
Reageer op deze recensie