Humorvolle kijk op het veelzijdige dierenrijk
In Jelle’s Weekdieren zijn de columns gebundeld die bioloog en directeur van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam Jelle Reumer wekelijks voor dagblad Trouw schreef. Hij laat de meest bizarre, eetbare, gevaarlijke, bizarre en zeldzame dieren de revue passeren. Ieder in zijn eigen hoofdstuk gecategoriseerd. Humorvol, wetenschappelijk en zo nu en dan filosofisch, beschrijft hij de specifieke eigenschappen van al deze verschillende dieren. Uiteraard heeft hij ook zijn eigen voorkeuren. Zo heeft hij bijvoorbeeld een gruwelijke hekel aan honden en is zijn all time favourite de kolibrie, als kleinste nog levende dinosaurus. Zo leren we direct dat de dinosaurussen dus helemaal niet uitgestorven zijn, maar dat een klein groepje gevederde dino’s gewoon bleef doorleven, te weten: de vogels.
Jelle Reumer schroomt niet zijn mening over politieke en andere actuele situaties te geven. Neem bijvoorbeeld het verhaal over de bladstaartgekko die er op het eerste oog uitziet als een zestal verdorde bladeren: de absolute top op het gebied van camouflage. Als tegenhanger noemt hij de groen-bruine camouflagekleding van de Libische generaal Khadaffy, geportretteerd te midden van zijn norse strijdmakkers tijdens een persconferentie media 2014, een lachertje. Hij verwoordt de “frisse bronsgroene camouflage van het chagrijnige stel als ronduit bespottelijk waarbij alle pogingen tot visueel verdwijnen bij dit martiale toneelstuk mislukt is”.
Ook de Faunabescherming en de Partij voor de Dieren krijgen een kleine veeg uit de pan in de column over het Damhert. Hun aantallen zijn exponentieel toegenomen door een gebrek aan natuurlijke vijanden om het aantal op natuurlijke wijze te reguleren. Jacht, uiteraard alleen in het jachtseizoen, is hiervoor dan de enige optie en zijn zegen hebben ze. Wel onder de voorwaarde om dit “kostelijke scharrelvlees niet onbenut te laten”. En zo zijn er nog meer interessante dilemma’s zoals de noodzaak van de zeehondenopvang anno nu. In zijn column over de Huiler trekt hij dit oprecht in twijfel. Hij vraagt zich af of het met de huidige populatie van enkele duizenden zeehonden nog wel zinvol is om door te gaan met het opvangen van exemplaren die de natuurlijke selectie niet overleven. Misschien is het wel beter om daar van af te zien en de natuur zijn gang te laten gaan. Zaken die je aan het denken zetten.
Dat de mens als soort niet onder doet voor verschillende dieren beschrijft hij beeldend in de column over de roeken als “intelligente dieren, maar daarnaast ook notoire rotzooitrappers, viespeuken en lawaaiige praatjesmakers en ze vertonen dat typische kuddegedrag. Het zijn dus eigenlijk net mensen”. Een zelfde vergelijking gaat op met de spreeuwen: intelligente en brutale vogels die tegelijkertijd een paradoxaal groepsgedrag vertonen. Wij vinden onszelf “oh zo individueel maar als het seizoen komt zwermen we gedwee met de reisorganisator naar het zonnige zuiden. Niets spreeuwerigs is de mens vreemd”.
Zo heeft iedere column zijn eigen wetenswaardigheidjes en ben je na het lezen een stuk wijzer over het boeiende leven van 100 totaal verschillende dieren. Elk met hun eigen eigenaardigheden en hun ecologische ‘nut’ in het ecosysteem of de biosfeer. Hoewel dat economische ‘nut’ niet voor elk dier opgaat. Reumer geeft het niet graag toe, maar hij kan biologisch gezien niet anders dan het bestaansrecht van de malariamug, de kakkerlak en de schurftmijt in twijfel trekken en deze dieren bestempelen als “nutteloos , lastig en volstrekt ongewenst”.
Reageer op deze recensie