Lezersrecensie
Poëzie van een eenvoudig leven
Weken maanden jaren is het nieuwe boek van Sara Baume waarin het bijzondere leven, aan de voet van een berg, van Bell en Sigh beschreven wordt. Bell en Sigh leren elkaar kennen in een kroeg en voelen beide de sterke behoefte om zich terug te trekken uit de maatschappij. Ze hebben geen behoefte meer aan contact met anderen. Hun wensen komen zo overeen dat ze samen besluiten het experiment aan te gaan, ze trekken in een afgelegen huisje op het Ierse platteland met enkel hun twee honden en elkaar als gezelschap.
Vanaf dat moment leven ze in eenvoud en vooral ook in het nu. Ze maken geen plannen en nemen alles zoals het komt. Er blijkt inderdaad geen behoefte te zijn aan contact met andere mensen. Dat gaan ze juist zoveel mogelijk uit de weg, ze reageren niet op berichten van familie en laten iets liever kapot dan dat ze dat door iemand anders moeten laten maken.
Ze nemen genoegen met wat er in en om hun eenvoudige huisje te vinden is. En accepteren alles zoals het is. Ook de vergankelijkheid en slijtage van dingen, zelfs de vervuiling nemen ze voor lief. Ze lijken het niet eens op te merken hoe hun huisje langzaamaan ingenomen wordt door insecten, spinnenwebben en vuil. Het deert hen niet.
Het boek is in een schitterende poëtische stijl geschreven. Wie van mooie lange beschrijvingen houdt met veel bijzonder gevonden vergelijkingen zal genieten van dit boek. De beschrijvingen, herhalingen en de opvallende opmaak met veel wit zorgen voor aan aangenaam ritme tijdens het lezen, het dwingt bijna tot vertragen. Tot een je aanpassen aan het tempo van Bell en Sigh.
Er komen geen dialogen voor in het boek wat maakt dat je het gevoel hebt de personages niet heel erg goed te leren kennen. Maar wanneer je er over nadenkt weet je best veel van ze door alle uitgebreide beschrijvingen van de dagelijkse bezigheden, waar ze oog voor hebben, wat hen niet stoort en hoe ze zich steeds meer naar elkaar voegen waardoor ze bijna één lijken te worden. Het gebrek aan dialoog doet overigens niets af aan het verhaal. Het lijkt niet belangrijk te zijn. Alle aandacht gaat naar het observeren van de leefwereld van Bell en Sigh, en dat is genoeg.
Dan is er nog die berg, elk jaar nemen ze zich weer voor om die toch echt te gaan beklimmen, en elk jaar komt het er weer niet van. De berg wordt omschreven als observator, alleen de berg ziet wat er in het leven van Bell en Sigh afspeelt, maar geeft geen oordeel, kijkt enkel toe. De spanning in het verhaal bestaat uit de vraag of die berg ooit nog beklommen gaat worden, en wat dan? Maar toch ook uit een soort dreigend gevoel dat dit toch niet goed kan blijven gaan dat kabbelde voortbestaan in een steeds verder aftakelende omgeving. Dit maakt dat het verhaal vol kleine, op het eerste gezicht onbelangrijke details, blijft boeien. Je wilt door blijven lezen, blijven genieten van die uitgebreide poëtische beschrijvingen en stiekem hopend op een bijzonder plot. Maar zou dat eigenlijk wel passend zijn? Dat is een interessante vraag die aan het eind van het boek beantwoord kan worden.
Vanaf dat moment leven ze in eenvoud en vooral ook in het nu. Ze maken geen plannen en nemen alles zoals het komt. Er blijkt inderdaad geen behoefte te zijn aan contact met andere mensen. Dat gaan ze juist zoveel mogelijk uit de weg, ze reageren niet op berichten van familie en laten iets liever kapot dan dat ze dat door iemand anders moeten laten maken.
Ze nemen genoegen met wat er in en om hun eenvoudige huisje te vinden is. En accepteren alles zoals het is. Ook de vergankelijkheid en slijtage van dingen, zelfs de vervuiling nemen ze voor lief. Ze lijken het niet eens op te merken hoe hun huisje langzaamaan ingenomen wordt door insecten, spinnenwebben en vuil. Het deert hen niet.
Het boek is in een schitterende poëtische stijl geschreven. Wie van mooie lange beschrijvingen houdt met veel bijzonder gevonden vergelijkingen zal genieten van dit boek. De beschrijvingen, herhalingen en de opvallende opmaak met veel wit zorgen voor aan aangenaam ritme tijdens het lezen, het dwingt bijna tot vertragen. Tot een je aanpassen aan het tempo van Bell en Sigh.
Er komen geen dialogen voor in het boek wat maakt dat je het gevoel hebt de personages niet heel erg goed te leren kennen. Maar wanneer je er over nadenkt weet je best veel van ze door alle uitgebreide beschrijvingen van de dagelijkse bezigheden, waar ze oog voor hebben, wat hen niet stoort en hoe ze zich steeds meer naar elkaar voegen waardoor ze bijna één lijken te worden. Het gebrek aan dialoog doet overigens niets af aan het verhaal. Het lijkt niet belangrijk te zijn. Alle aandacht gaat naar het observeren van de leefwereld van Bell en Sigh, en dat is genoeg.
Dan is er nog die berg, elk jaar nemen ze zich weer voor om die toch echt te gaan beklimmen, en elk jaar komt het er weer niet van. De berg wordt omschreven als observator, alleen de berg ziet wat er in het leven van Bell en Sigh afspeelt, maar geeft geen oordeel, kijkt enkel toe. De spanning in het verhaal bestaat uit de vraag of die berg ooit nog beklommen gaat worden, en wat dan? Maar toch ook uit een soort dreigend gevoel dat dit toch niet goed kan blijven gaan dat kabbelde voortbestaan in een steeds verder aftakelende omgeving. Dit maakt dat het verhaal vol kleine, op het eerste gezicht onbelangrijke details, blijft boeien. Je wilt door blijven lezen, blijven genieten van die uitgebreide poëtische beschrijvingen en stiekem hopend op een bijzonder plot. Maar zou dat eigenlijk wel passend zijn? Dat is een interessante vraag die aan het eind van het boek beantwoord kan worden.
1
Reageer op deze recensie