Lezersrecensie
Van brandhaard naar brandhaard, maar zonder blusmiddelen
Tijd van illusies van Jan van der Putten is de kritische reflectie van de auteur op zijn lange leven als buitenlandcorrespondent. Er is in Nederland waarschijnlijk geen correspondent te vinden die langer en in méér landen zo intensief en kwalitatief speurwerk heeft gedaan. Hij is chroniqueur van een turbulente naoorlogse periode die gekenmerkt wordt door dekolonisatie en koude oorlog. Een hoogtepunt in dat tijdperk is de val van de Berlijnse Muur, prelude van de vreedzame ineenstorting van het Oostblok. De hoop dat systeemveranderingen voortaan geweldloos kunnen plaatsvinden, is daarna niet bevestigd. Maar dat kun je de auteur niet verwijten. In de decennia die daarop volgen, neemt de utopie geleidelijk de vorm aan van een dystopie.
Wat het boek redt van een uitzichtloos toekomstbeeld is de zelfrelativering en zelfspot van de auteur en de hoop dat een jonge generatie leert van de fouten van voorgangers. Om daarvan te kúnnen leren moet je over gedegen kennis beschikken en die verschaft de auteur. Jan van der Putten leek voorbestemd om hoogleraar klassieke talen te worden aan een universiteit. Hij koos een ander leven. Niet de ivoren toren van de wetenschap werd zijn werkplek, maar de rauwe werkelijkheid van landen waarvan de bevolking zich probeert te ontworstelen aan een duister verleden. Diverse malen ontsnapte hij daarbij aan arrestatie en aan de dood door rondvliegende kogels of soms aan kogels die specifiek voor hem waren bedoeld. Deze ervaringen hebben zijn leven en zijn beeld van de werkelijkheid gevormd, gelukkig niet misvormd. Onverwoestbaar blijft hij vertrouwen op nieuwe generaties die er wél in zullen slagen onderdrukkende patronen te doorbreken. Het 456 pagina’s tellende boek is een monument, een zeer persoonlijk document, van een uitzonderlijk man die het comfort en de veiligheid van de collegezaal liet schieten voor het vastleggen van de vaak zo wrange werkelijkheid. Het boek levert een essentiële bijdrage aan een goed begrip van de wereld en is een absolute aanrader voor jongere generaties. Tegelijkertijd is het een rijke bron voor reflectie voor ieder die leefde in het beschreven tijdvak.
In zijn jonge jaren gelooft Jan van der Putten sterk in de mogelijkheid de wereld te verbeteren en sympathiseert hij met personen en groepen die precies dát voor ogen hebben. Na lange jaren in tal van landen waar hij maatschappijhervormers, uitbuiters en revolutionairen op de hielen zat, leerde hij dat de drang naar verandering bij burgers beperkt is. De hervormers misten dat inzicht: ‘Daardoor hadden ze niet door dat arbeiders geen revolutionairen maar kleine burgers wilden worden.’ Hij schroomt niet de tegenstrijdigheden van bevlogen hervormers te benoemen. Als scherp analyticus van repressieve regimes kritiseerde hij bijvoorbeeld het kolonelsregime in Griekenland (vorige eeuw). Met zelfspot voegt hij daar aan toe: ‘Maar we maakten wél een vakantiereis naar het dictatoriale Marokko en het fascistische Spanje.’
Zijn uitzonderlijk grote talenkennis stelde hem in staat op vele plekken zijn werk te doen. Zijn eerste correspondentschap was in Frankrijk waar hij onvoorzien midden in de Meirevolutie van 1968 terecht kwam. Het beschrijven en analyseren van revoltes werd een vast onderdeel in zijn leven. Hij werkte in alle landen in Zuid- en Midden-Amerika, inclusief Mexico. Ook werkte hij in Italië, Griekenland en Turkije. De laatste jaren hebben China en Israël zijn bijzondere aandacht.
Overal stelt hij vast hoe de macht verwordt tot een instrument om het eigenbelang te beschermen en het persoonlijk gewin te vergroten. Machtshonger en geldlust winnen het steeds van idealen. Gedetailleerd verhaalt hij over zijn deceptie in Nicaragua waar Daniël Ortega aan de macht kwam en zich ontwikkelde tot een onverholen dictator die nu dik bevriend is met de Chinese leider Xi Jinping. Indringend beschrijft de auteur de onophoudelijke staatsgrepen in Zuid-Amerika. Hij noemt die een drama in drie bedrijven: eerst groeit er een enorm verschil tussen rijk en arm, gevolgd door opstand van de armen en tenslotte volgt de verschrikkelijke wraak van de rijken.
Het boek gaat gruwelijke details niet uit de weg zoals wreedheden van o.m. Lichtend Pad in Peru waarbij het mannelijk geslacht van een gevangene aan plakjes werd gesneden alvorens hem te vermoorden. Alberto Fujimori komt in 1992 in Peru aan de macht en stelt direct parlement, grondwet en rechterlijke macht buiten werking. In de tien jaar van zijn bewind verrijkt hij zich zo schandalig dat hij uiteindelijk in de cel belandt. Tijdens het militaire schrikbewind in Uruguay belandde uiteindelijk een op de vijf inwoners in de cel. Politieke gevangenen werden ondergebracht in een strafgevangenis met de cynische naam Libertad: ‘Vrijgelaten gevangenen kregen de rekening thuis gestuurd voor het elektriciteitsgebruik tijdens hun foltering.’
Is er dan niets veranderd in al die jaren? Toch wel. Staatsgrepen zijn zeldzaam geworden. Het grootste gevaar komt niet meer van militairen, ‘maar van gekozen politici die hun dictatoriale neigingen en drang tot zelfverrijking niet kunnen onderdrukken.’
Alle beschrijvingen en analyses zijn intrigerend maar in hun totaliteit tamelijk verpletterend. Je kunt je voorstellen dat je er als mens aan onderdoor gaat. Zo niet Van der Putten. Aan het eind van zijn boek zegt hij: ‘Wie intens wil leven moet buitenland-correspondent worden.’
Gelet op de lengte van de beschreven periode en de vele landen die hij bezoekt, kun je de vraag stellen of het boek niet beter in twee delen verdeeld had kunnen worden: een eerste periode die afsluit met Die Wende (het einde van een tijdperk, maar niet van de geschiedenis) en het tweede deel van 1989 tot heden. Spijtig - maar niet verrassend - is dat ook Jan van der Putten geen afdoend antwoord weet op de vraag: ‘Hoe bescherm je de democratie tegen antidemocratische krachten, die haar alleen maar gebruiken om haar te slopen?’
De levendige en persoonlijke stijl, de openhartigheid en zelfrelativering, de kwaliteit van de analyse plus het vertrouwen in de komende generaties maken dit boek een pakkende aanwinst voor de bestudering van de naoorlogse geschiedenis. Lezen dus!
Wat het boek redt van een uitzichtloos toekomstbeeld is de zelfrelativering en zelfspot van de auteur en de hoop dat een jonge generatie leert van de fouten van voorgangers. Om daarvan te kúnnen leren moet je over gedegen kennis beschikken en die verschaft de auteur. Jan van der Putten leek voorbestemd om hoogleraar klassieke talen te worden aan een universiteit. Hij koos een ander leven. Niet de ivoren toren van de wetenschap werd zijn werkplek, maar de rauwe werkelijkheid van landen waarvan de bevolking zich probeert te ontworstelen aan een duister verleden. Diverse malen ontsnapte hij daarbij aan arrestatie en aan de dood door rondvliegende kogels of soms aan kogels die specifiek voor hem waren bedoeld. Deze ervaringen hebben zijn leven en zijn beeld van de werkelijkheid gevormd, gelukkig niet misvormd. Onverwoestbaar blijft hij vertrouwen op nieuwe generaties die er wél in zullen slagen onderdrukkende patronen te doorbreken. Het 456 pagina’s tellende boek is een monument, een zeer persoonlijk document, van een uitzonderlijk man die het comfort en de veiligheid van de collegezaal liet schieten voor het vastleggen van de vaak zo wrange werkelijkheid. Het boek levert een essentiële bijdrage aan een goed begrip van de wereld en is een absolute aanrader voor jongere generaties. Tegelijkertijd is het een rijke bron voor reflectie voor ieder die leefde in het beschreven tijdvak.
In zijn jonge jaren gelooft Jan van der Putten sterk in de mogelijkheid de wereld te verbeteren en sympathiseert hij met personen en groepen die precies dát voor ogen hebben. Na lange jaren in tal van landen waar hij maatschappijhervormers, uitbuiters en revolutionairen op de hielen zat, leerde hij dat de drang naar verandering bij burgers beperkt is. De hervormers misten dat inzicht: ‘Daardoor hadden ze niet door dat arbeiders geen revolutionairen maar kleine burgers wilden worden.’ Hij schroomt niet de tegenstrijdigheden van bevlogen hervormers te benoemen. Als scherp analyticus van repressieve regimes kritiseerde hij bijvoorbeeld het kolonelsregime in Griekenland (vorige eeuw). Met zelfspot voegt hij daar aan toe: ‘Maar we maakten wél een vakantiereis naar het dictatoriale Marokko en het fascistische Spanje.’
Zijn uitzonderlijk grote talenkennis stelde hem in staat op vele plekken zijn werk te doen. Zijn eerste correspondentschap was in Frankrijk waar hij onvoorzien midden in de Meirevolutie van 1968 terecht kwam. Het beschrijven en analyseren van revoltes werd een vast onderdeel in zijn leven. Hij werkte in alle landen in Zuid- en Midden-Amerika, inclusief Mexico. Ook werkte hij in Italië, Griekenland en Turkije. De laatste jaren hebben China en Israël zijn bijzondere aandacht.
Overal stelt hij vast hoe de macht verwordt tot een instrument om het eigenbelang te beschermen en het persoonlijk gewin te vergroten. Machtshonger en geldlust winnen het steeds van idealen. Gedetailleerd verhaalt hij over zijn deceptie in Nicaragua waar Daniël Ortega aan de macht kwam en zich ontwikkelde tot een onverholen dictator die nu dik bevriend is met de Chinese leider Xi Jinping. Indringend beschrijft de auteur de onophoudelijke staatsgrepen in Zuid-Amerika. Hij noemt die een drama in drie bedrijven: eerst groeit er een enorm verschil tussen rijk en arm, gevolgd door opstand van de armen en tenslotte volgt de verschrikkelijke wraak van de rijken.
Het boek gaat gruwelijke details niet uit de weg zoals wreedheden van o.m. Lichtend Pad in Peru waarbij het mannelijk geslacht van een gevangene aan plakjes werd gesneden alvorens hem te vermoorden. Alberto Fujimori komt in 1992 in Peru aan de macht en stelt direct parlement, grondwet en rechterlijke macht buiten werking. In de tien jaar van zijn bewind verrijkt hij zich zo schandalig dat hij uiteindelijk in de cel belandt. Tijdens het militaire schrikbewind in Uruguay belandde uiteindelijk een op de vijf inwoners in de cel. Politieke gevangenen werden ondergebracht in een strafgevangenis met de cynische naam Libertad: ‘Vrijgelaten gevangenen kregen de rekening thuis gestuurd voor het elektriciteitsgebruik tijdens hun foltering.’
Is er dan niets veranderd in al die jaren? Toch wel. Staatsgrepen zijn zeldzaam geworden. Het grootste gevaar komt niet meer van militairen, ‘maar van gekozen politici die hun dictatoriale neigingen en drang tot zelfverrijking niet kunnen onderdrukken.’
Alle beschrijvingen en analyses zijn intrigerend maar in hun totaliteit tamelijk verpletterend. Je kunt je voorstellen dat je er als mens aan onderdoor gaat. Zo niet Van der Putten. Aan het eind van zijn boek zegt hij: ‘Wie intens wil leven moet buitenland-correspondent worden.’
Gelet op de lengte van de beschreven periode en de vele landen die hij bezoekt, kun je de vraag stellen of het boek niet beter in twee delen verdeeld had kunnen worden: een eerste periode die afsluit met Die Wende (het einde van een tijdperk, maar niet van de geschiedenis) en het tweede deel van 1989 tot heden. Spijtig - maar niet verrassend - is dat ook Jan van der Putten geen afdoend antwoord weet op de vraag: ‘Hoe bescherm je de democratie tegen antidemocratische krachten, die haar alleen maar gebruiken om haar te slopen?’
De levendige en persoonlijke stijl, de openhartigheid en zelfrelativering, de kwaliteit van de analyse plus het vertrouwen in de komende generaties maken dit boek een pakkende aanwinst voor de bestudering van de naoorlogse geschiedenis. Lezen dus!
2
Reageer op deze recensie