Een wereld op drift
“Het is vroeg in de ochtend, de eerste zonnestralen komen net boven de heuvelkam uit. Van bij het raam waar ik uitkijk over de vallei zie ik in de verte twee mensen naderen. (…) Het licht valt zijdelings op de nog minieme gestalten. Ze dalen moeizaam af. Ze verschijnen en verdwijnen naargelang ze tussen de bomen opdoemen of erachter schuilgaan. Daarna komen ze in open hellend grasland en dalen iets sneller af. Daar kunnen ze de half afgewerkte toren zien opdoemen op de hoge rotsmuur, als een vertrouwenwekkend baken. Nu de zon nog iets hoger rijst en de lage vallei beschijnt, zien zij het dorp oplichten.”
Vanuit het dorp Monieux waar hij een huis heeft, reconstrueert Stefan Hertmans (1951) het tragische lot van een vrouw die ooit daar haar toevlucht heeft gezocht. Dit doet hij met groot vakmanschap, persoonlijke betrokkenheid en verfijnd taalgebruik. Vanuit het hier en nu denkt hij weg wat er in de loop der tijd is veranderd en laat hij zijn personages in een tijdloos landschap tevoorschijn komen.
In 1091 kwamen David Todros en Hamoutal in Monieux aan. Hamoutal heet eigenlijk Vigdis Adelais, heeft blond haar en blauwe ogen en is de dochter van een Normandische patriciër. Ze heeft in Rouen een beschermde opvoeding gehad, maar is verliefd geworden op de joodse rabbijnszoon. Toen haar vader had ontdekt dat ze heimelijk met hem afsprak en daar een stokje voor wilde steken, is ze op een nacht vanuit de kloostertuin met David naar diens ouders in Narbonne gevlucht. Daar waren Spaanse joden, hoog opgeleid en tolerant. Ze accepteerden haar als proseliete (bekeerlinge) en ze trouwden, maar de ridders van haar vader achtervolgden haar, zodat ze niet konden blijven. Zwanger en gehavend komt Hamoutal met echtgenoot in Monieux aan. Ze moet wennen aan de joodse gebruiken en het harde leven daar. Alle bodem is onder haar zekerheden weggeslagen, maar met passie en wilskracht slaat ze zich erdoorheen. Teruggaan is onmogelijk; ze zou als ketter vervolgd worden en op de brandstapel belanden. Een paar jaar leiden ze een primitief, maar veilig bestaan en krijgen drie kinderen, maar de kruistocht in 1095 maakt een einde aan de rust en vrede in het dorp:
"Het is niet de Moor die komt, het is een leger recht uit het volk zelf, geen vijand die van buiten komt, maar een die in de harten schuilt en nu onweerstaanbaar naar buiten breekt, gevoed als hij is door jarenlange hetze, kleine afrekeningen, wraakoefeningen op een buur, stemmingmakerij, verwijten over en weer, fabeltjes over rituele joodse kindermoord, over kannibalisme, zogenaamde ontvoering van onschuldigen en door rabbijnen, demonie en duivelsritueel. De joden krijgen de schuld; er ontstaat een opstootje, de rabbijn en de priester slaan de handen ineen om de dorpelingen te bewaren. Haat trekt zich samen als een spier in het hart van de samenleving, men is bang dat de ongecontroleerde energie zal uitbarsten en alles op haar weg zal verwoesten."
De kruisvaarders zijn in grote getalen, willen onderdak en voedsel. Ze overrompelen het dorp en richten een slagveld aan. Alleen met haar jongste kind vlucht Hamoutal oostwaarts. Heel Europa is op drift. Overal zijn godsdiensttwisten, vluchtelingenstromen, wordt er geplunderd, verkracht en brand gesticht. De oude wereld, met haar moeizaam in stand gehouden evenwicht, raakt volledig ontwricht. In Fustat, Egypte, lijkt haar omzwerving voltooid. Ze vindt daar geborgenheid en zelfs welvaart, maar dan krijgt ze een bericht dat haar hervonden evenwicht opnieuw doet wankelen en haar drijft om terug te keren.
Hertmans heeft zich diepgaand ingeleefd in zijn personage en haar lotgevallen. Hij is haar achterna gereisd en schrijft hoe hij haar aanwezigheid op sommige plekken als het ware kan voelen. Zorgvuldig schildert hij met beeldende zinnen de ruimte en de sfeer van tijdloosheid:
“Hier bestaan nog van die droomachtige middagen waarop de trage witte wolken doen denken aan reusachtige, slapende Griekse goden die door het Elysium drijven en ons een glimp beloven van het paradijs. Zelf voel ik steeds sterker het verlangen om hier in die harde grond te worden begraven, als het zover komt. Ik stel me voor dat ik dan nog een paar jaar respijt heb om te liggen luisteren naar het verschuiven van de tijd, het gonzen van de cipressen, het kleppen van de kerkklok, de roep van de uil en het kwetteren van de extatisch glijdende bijeneters boven mijn graf, met dat onaantastbare blauw boven mijn blind geworden ogen. De wereld tolt, maar als je even je adem inhoudt, staat hij stil.”
De roman ademt een meditatieve sfeer uit die het verdient om langzaam te worden geproefd. Daarnaast zijn de parallellen met de huidige vluchtelingencrisis niet te missen. Deze schitterende roman verdient een groot lezerspubliek!
Reageer op deze recensie