Lezersrecensie
Goedheid vereist moed
De derde roman van Guzel Jachina is opnieuw een meeslepende vertelling over een periode uit de Russische geschiedenis: de hongersnood na de burgeroorlog. Het speelt zich af in 1923. De jonge soldaat Dejev wordt tot chef benoemd van een trein die vijfhonderd weeskinderen van Kazan naar Turkestan moet brengen, een afstand van vierduizend werst.
Met veel beeldende details beschrijft Jachina hoe Dejev aan rijtuigen komt, een bonte stoet verschillende kleuren en modellen, die om die reden de ‘guirlande’ wordt genoemd. Een van de rijtuigen is zelfs een voormalige rijdende kerk, compleet met boogramen. Deze blijkt later een cruciale rol te spelen in hun redding.
Al spoedig meldt zich kindercommissaris Belaga, een iets oudere en erg bazige vrouw, die hem veel te goedhartig vindt, maar op haar manier weet hoe ze met kinderen moet omgaan. De kinderen die ze ophalen en later op hun weg tegenkomen, zijn er verschrikkelijk aan toe. Dejev wil ze allemaal meenemen, Belaga alleen de meest kansrijke. Dit conflict blijft de hele roman door terugkomen.
Het wordt een avontuurlijke tocht vol schrijnende taferelen en grote obstakels, maar op de een of andere manier ziet Dejev kans om telkens voedsel of andere voorraden te bemachtigen. Dat doet hij door te bluffen en door een beroep te doen op de moraliteit van de mensen:
“We zijn bij u gekomen omdat we geen andere mogelijkheid zagen, uit wanhoop. En ook omdat u een mens bent. Vijfhonderd kinderen de dood injagen, dat kan een mens niet. En ze geen vlees geven, dat staat gelijk aan ze vermoorden…. Misschien dat we ze moeten redden, in de plaats van hen die we gedood hebben…”
Veel kinderen overleven de reis niet en sterven onder mensonterende omstandigheden. Onderweg komen er weer zwerfkinderen bij, zodat ze alsnog met vijfhonderd kinderen op de bestemming aankomen. Al deze kinderen hebben een passende bijnaam, waar ze hardnekkig aan vasthouden zoals Charitosja de Tering, Benja Griep of Osja Syfilis, Sazon Keelsnijder, Misja Reet of Hete Zjanka. Bijzondere aandacht wordt besteed aan Senja, die in zijn wanen achtervolgd wordt door luizen en Zagrejka, die van de rails wordt geraapt en zijn redder Dejev als een hondje volgt.
Jachina heeft geput uit haar eigen (Tataarse) familiegeschiedenis en historische bronnen geraadpleegd, maar ongetwijfeld veel details met haar verbeelding ingevuld. Niet alles is even waarschijnlijk, maar ze heeft wel een stukje geschiedenis tot leven gebracht in een spannende, dikke roman die soms afgrijzen wekt en op andere momenten ontroert.
Met veel beeldende details beschrijft Jachina hoe Dejev aan rijtuigen komt, een bonte stoet verschillende kleuren en modellen, die om die reden de ‘guirlande’ wordt genoemd. Een van de rijtuigen is zelfs een voormalige rijdende kerk, compleet met boogramen. Deze blijkt later een cruciale rol te spelen in hun redding.
Al spoedig meldt zich kindercommissaris Belaga, een iets oudere en erg bazige vrouw, die hem veel te goedhartig vindt, maar op haar manier weet hoe ze met kinderen moet omgaan. De kinderen die ze ophalen en later op hun weg tegenkomen, zijn er verschrikkelijk aan toe. Dejev wil ze allemaal meenemen, Belaga alleen de meest kansrijke. Dit conflict blijft de hele roman door terugkomen.
Het wordt een avontuurlijke tocht vol schrijnende taferelen en grote obstakels, maar op de een of andere manier ziet Dejev kans om telkens voedsel of andere voorraden te bemachtigen. Dat doet hij door te bluffen en door een beroep te doen op de moraliteit van de mensen:
“We zijn bij u gekomen omdat we geen andere mogelijkheid zagen, uit wanhoop. En ook omdat u een mens bent. Vijfhonderd kinderen de dood injagen, dat kan een mens niet. En ze geen vlees geven, dat staat gelijk aan ze vermoorden…. Misschien dat we ze moeten redden, in de plaats van hen die we gedood hebben…”
Veel kinderen overleven de reis niet en sterven onder mensonterende omstandigheden. Onderweg komen er weer zwerfkinderen bij, zodat ze alsnog met vijfhonderd kinderen op de bestemming aankomen. Al deze kinderen hebben een passende bijnaam, waar ze hardnekkig aan vasthouden zoals Charitosja de Tering, Benja Griep of Osja Syfilis, Sazon Keelsnijder, Misja Reet of Hete Zjanka. Bijzondere aandacht wordt besteed aan Senja, die in zijn wanen achtervolgd wordt door luizen en Zagrejka, die van de rails wordt geraapt en zijn redder Dejev als een hondje volgt.
Jachina heeft geput uit haar eigen (Tataarse) familiegeschiedenis en historische bronnen geraadpleegd, maar ongetwijfeld veel details met haar verbeelding ingevuld. Niet alles is even waarschijnlijk, maar ze heeft wel een stukje geschiedenis tot leven gebracht in een spannende, dikke roman die soms afgrijzen wekt en op andere momenten ontroert.
2
Reageer op deze recensie