Dolende zielen
Geef mijn vader is het romandebuut van actrice en dramaturge Ineke Holzhaus (1951), die eerder toneel en poëzie publiceerde. Het gaat erover hoe de Tweede Wereldoorlog doorwerkt in de volgende generatie en hoe mensen worstelen met het katholieke geloof.
Het verhaal begint met Franny, een breekbaar meisje dat in coma ligt na een zelfmoordpoging en bezoek krijgt van onder andere Paul en haar nicht Mariëlle. We lezen flarden van Franny’s gedachten en uitspraken die anderen over haar doen. Ze is katholiek opgevoed en heeft altijd al een verlangen naar de hemel gehad. Als kind tekende ze lege, gouden stoelen die wachtten tot de zielen van de gestorvenen zouden aankomen. De schemertoestand waarin ze nu verkeert, bevalt haar wel. Eigenlijk had ze samen met Paul het leven willen verlaten, maar hij kwam niet opdagen.
Haar relatie met Paul is een beetje vaag. Hij heeft een groot verlangen om weg te gaan; niet uit het leven, maar uit het ouderlijk huis waar hij zich verstikt voelt door zijn immer zwijgende en afkeurende vader. Die was tijdens de oorlog te werk gesteld in Duitsland en was daar in zekere zin zichzelf kwijtgeraakt. Paul besluit te gaan uitzoeken wat zijn vader in Duitsland precies heeft meegemaakt. Wat hij daar hoort, doet het beeld van zijn vader kantelen.
Ook Mariëlle is op zoek: ze besluit haar studie kunstgeschiedenis te beëindigen, omdat die te veel nadruk legt op de wetenschap en te weinig over schoonheid en passie gaat. Ze heeft verschillende baantjes, scharrelt met verschillende mannen die toevallig op haar pad komen, gaat fotoportretten maken en zoekt naar een vorm van spiritualiteit zonder regels en plichten. Ze houdt van rafels en losse eindjes, discussieert met haar broer over het geloof, praat met haar vader over kunst, met een andere man over mystiek, denkt na over het moederschap en wie een geschikte vader voor haar kind zou kunnen zijn.
Voor wie de jaren zeventig heeft meegemaakt, is het wellicht een herkenbare zedenschets van die tijd. Alle drie de personages zoeken een uitweg, willen weg van de kaders die hen beknellen. Dat is op zich een mooi thema, maar de uitwerking laat te wensen over. Franny komt letterlijk en figuurlijk nauwelijks tot leven. Je voelt wel een soort vertedering voor haar, maar leert haar niet echt kennen. Mariëlle heeft zoveel contacten dat je het niet goed bij kan houden. Dat ze haar ouders bij hun voornaam noemt, maakt het extra verwarrend. Paul komt nog het meest dichtbij, met zijn emoties en spanningen die in een soort catharsis uitmonden.
Helaas is deze roman over drie dolende jongeren in de jaren zeventig weinig overtuigend. Misschien komt dat omdat er een vrij korte episode uit hun leven wordt beschreven, we vrij weinig over hun verleden te weten komen en hun onderlinge relatie niet wordt uitgediept. Ze hebben slechts zijdelings met elkaar te maken en als lezer blijf je lange tijd op afstand. Er worden ook veel namen van bijpersonen genoemd, waarbij je je regelmatig afvraagt wie ze ook alweer zijn. Bovendien zijn de zinnen in de roman niet altijd fraai met elkaar verbonden. Er staan regelmatig komma’s waar een punt zou moeten staan of andersom:
‘De auto’s die onder hem door razen zijn echt, bij een val van deze hoogte breekt hij op zijn minst zijn enkels, dan ligt er een man op het asfalt die zijn leven lang woedend is geweest, ingehouden, opgekropt dat het je aanvreet, verzuurt, tot een mens die hij niet wil zijn.’
Al met al bevat deze roman sterke motieven en mooie fragmenten, maar zijn de uitwerking, samenhang en stijl voor verbetering vatbaar.
Reageer op deze recensie