Opbouwen, afbreken en weer opbouwen
‘In de klassieke Japanse architectuur worden de afmetingen van een huis mentaal opgerekt door ieder vertrek een naam te geven, ‘kamer van mist’ of ‘kamer van de zwaluwen’. De woorden roepen beelden op, ze brengen lucht in beweging in de geest, ruimte die je meeneemt de kamer in.’
Architect Luut vertrekt naar Japan om zentuinen en tempels te bezoeken, op zoek naar bezinning en nieuwe inspiratie. Hij is gefascineerd door de Ise Jingsu, die volgens traditie na twintig jaar wordt afgebroken en herbouwd. Het is een soort spirituele schoonmaak, die zich ook aan Luut zelf voltrekt. Zijn leven wordt vergeleken met een ruimte. Eerst was er grasland, toen kwam de stad waar hij mensen langs mooie huizen rondleidde, maar niet de bouwvallen liet zien. Hij heeft het gevoel dat hij gefaald heeft, omdat zijn huwelijk is mislukt en het zelfgebouwde nest is afgebrokkeld. Wanneer zijn dochter niet bij hem is, voelt hij zich ontheemd:
‘In Tessels universum draaien moeder- en vaderplaneet elk hun eigen baan en omloopsnelheid om haar heen. Waar alles in haar leven zich verdubbelde, huizen, bedden en reizen, werd het belangrijkste gehalveerd. Steeds ontbrak er een ouder.’
Het wolkenpaviljoen is een poëtische novelle over hechten en loslaten, de beslotenheid van een warm nestje en het verlangen naar de horizon, een betoverde en onttoverde wereld. Het is dun en bevat kleine hoofdstukken vol originele, beeldende observaties en filosofische overpeinzingen.
In eerste instantie doet het verhaal vaag en zweverig aan, hetgeen versterkt wordt door het afstandelijke vertelperspectief en de fragmentarische structuur. De zinnen zijn vaak niet begrensd door een punt, maar met komma’s verbonden. Naarmate je verder leest, wordt er een steeds sterkere samenhang zichtbaar tussen thema en motieven, compositie en stijl. Het beeld van de Japanse tempel lijkt op de nooit voltooide Sagrada Famiglia, een nomadenfamilie en een vogelnestje dat in het voorjaar wordt gemaakt met twijgjes waar lucht doorheen schemert en in het najaar wordt afgebroken, maar het jaar erop opnieuw wordt opgebouwd. Er zijn jazzmusici die almaar doorspelen:
‘Nooit zetten ze een punt, steeds weer een komma.’
Luuts vader was metselaar en hij is als kind vastgezet in een opeenstapeling van routines. Waar hij vandaan komt, werden kinderen ‘als een vers geplukte veldbloem te drogen gelegd tussen de bladzijden van de Bijbel.’ Passie werd met het paasvuur naar boven afgevoerd. Het landschap is onveranderlijk en zijn ouders zijn honkvast, misschien wel juist vanwege de overvloed aan ruimte boven en om hen heen, maar Luut dacht als kind dat zijn vader aan een wolkenpaviljoen bouwde en gaat met zijn dochter ’s nachts naar buiten om het maanlicht op te vangen.
Zoals de Japanse goden geen paleizen nodig hebben, omdat ze vergroeid zijn met de natuur en er losse stenen op speelse wijze op elkaar gelegd zijn zonder cement om de losse delen bij elkaar te houden, zo kan Luut ook een lucht doorlatend nestje bouwen.
Jannie Regnerus (1971), afkomstig uit Friesland, is christelijk opgevoed en heeft reizen gemaakt naar onder andere Mongolië en Japan. Ze is beeldend kunstenaar en was al bekend van Het lam (2013) en Het geluid van vallende sneeuw (2006), een reisboek over Japan waarvoor ze de Bob den Uylprijs heeft gewonnen. Met Het wolkenpaviljoen heeft ze een juweeltje aan haar oeuvre toegevoegd. Het is een subtiel pleidooi voor verstilling, bezieling en een open blik.
Reageer op deze recensie