Verschanst onder de tafel
“De balkondeuren en het raam ernaast lijken op grote etalageruiten nu de aluminium luxaflex er niet voor hangt. Balkon is een groot woord, het roestige hekwerk begint achter de deuren. Je kan er niet anders mee dan tegen de reling gedrukt staan. Het ziet er vreemd uit zo, de deuren die alleen naar de lucht leiden.”
Een naamloze hoofdpersoon kruipt onder de eettafel, die haar moeder heeft laten staan in de lege flat waar ze net uit vertrokken is. Waarom ze dat doet, wordt niet duidelijk. Er gebeurt weinig en er wordt veel verzwegen, al wordt er een en ander gesuggereerd. Ze denkt veel na en krijgt af en toe bezoek van haar moeder Ellen of broer Noah, die eten komen brengen. Een warm gezin vormen ze bepaald niet. Tussen broer en zus komt nog een zekere saamhorigheid naar boven, maar moeder en dochter zijn kritisch naar elkaar.
Het is een grote, hoge flat waarin je de auto’s voorbij hoort komen. Vroeger deden zij en haar broer of dat het geluid van de zee was en deden ze een spel waarbij de tafel een boot was en ze om beurten de kamer in tuurden om te vertellen wat ze daar zagen: het zeemonster of de zee.
“Alles in het spel viel of stond met wat je koos te zien.”
Ze lijkt zichzelf te verwaarlozen: ze heeft haar verlangens en ambities opgegeven, draagt armoedige kleren, eet slecht en heeft geen gevoel van eigenwaarde, maar wel een sterke wil. Het is ijskoud buiten en de verwarming doet het niet. Ze observeert, denkt na over de zin van het leven en de relatie met haar moeder, die haar een aanstelster en lastpak vindt.
“Ooit wilde ze nog dat we bij haar in bed sliepen: lepeltje-lepeltje, zij tussen de lichamen ingeklemd. Maar het duurde niet lang voordat we uitgroeiden tot wezens met een eigen wil en een energie die tegen de dunne wanden van de flat opbeukte, en ze de hele tijd begon te roepen dat het hier geen hotel was. Alsof we zomaar op een dag met onze koffers bij haar aan waren komen zetten.”
Ze werkt in een avondwinkel, maar heeft de fotoacademie gedaan. Het lijkt erop dat ze geen geborgenheid kent en weigert mee te doen aan de ratrace in de maatschappij, zich vastklampt aan haar plek onder de tafel uit behoefte aan houvast. De lege flat met de open ramen - een ruimtelijk gegeven dat vaak herhaald wordt - lijkt symbool te staan voor haarzelf. De vraag blijft wat er nu precies in het verleden is gebeurd en hoe betrouwbaar het perspectief is:
“Niets wat zo veel kanten kent als de waarheid. En als fotograaf kies je uit al die kanten weer welke kant jij laat zien. Het gaf me een gevoel van controle dat ik mijn kant van de waarheid in handen had. De mogelijkheid om woorden weg te laten en te zeggen wat ik wilde zeggen met een door mijzelf gekozen beeld.”
Zo staan er meer filosofische overpeinzingen in deze ongrijpbare roman van debutante Eva Coolen, die Beeld en Taal aan de Rietveld Academie heeft gestudeerd en beide disciplines mooi met elkaar heeft verweven. De roman opent saai, maar leest gemakkelijk dankzij de korte hoofdstukken en vlotte dialogen. Voor wie van actie en een duidelijke plot houdt, zal hij niet aanspreken. Wie ervan houdt om actief te lezen en zelf in te vullen wat er verzwegen wordt, kan zijn hart ophalen. Thematisch lijkt er een verwantschap met schrijfsters als Nina Polak en Maartje Wortel, die al eerder schreven over het gevoel van ontheemding en het niet durven kiezen van de jonge generatie.
“'Je moet het verleden eens loslaten, dat is wat jij moet doen.' Ik knik. Ik zeg niet dat het verleden mij niet loslaat, dat het aan mijn enkels hangt zoals ze vroeger zware metalen ballen aan de enkels van gevangenen hingen, zodat die nooit ver konden komen."
Reageer op deze recensie