Leven zonder zekerheden
‘De bosrand is een van de zichtbare grenzen, de grens tussen land en water, tussen licht en schaduw, tussen de muren van mijn hal en de omlijning van de fabriek. Die grenzen zijn makkelijk te onderscheiden. Andere niet.’
Een vrouw heeft haar intrek genomen in een fabriek die zal gaan sluiten. Ze zit daar als nachtwaakster achter vier monitoren in de controlekamer, maar woont er ook, in een rechthoekige hal. Er zou een wolf gesignaleerd zijn, waarop zij alert moet zijn en waarvoor zij een kuil moet graven met een klem, maar zij vraagt zich af of er wel een wolf is en als dat al zo is, of zij hem dan wel wil vangen. Ze observeert veel, verwondert zich over dingen, stelt hypotheses en onderzoekt deze. Al haar observaties en gedachten noteert ze in korte dagboekfragmenten, afgewisseld met tekeningen en formules. De woorden ‘misschien’ en ‘wat als…’ worden vaak herhaald. Zo ontdekt ze dat er een anonieme Afrikaanse man dood uit een vliegtuig is gevallen, leest krantenknipsels hierover, vraagt zich af hoe dat heeft gekund, bezoekt de luchthaven en onderzoekt een vliegtuig om als het ware te reconstrueren hoe het gegaan zou kunnen zijn.
‘Ook ik verplaats me ’s nachts, ook ik kijk veel in de duisternis. Ook ik ben doorgedrongen tot gebieden.’
Over haarzelf kom je weinig te weten. Ze blijft naamloos en is hiervoor werkzaam geweest in een bibliotheek, maar heeft haar verleden achter zich gelaten om zich niet te hoeven vastleggen, om geen deel uit te maken van een verhaal, maar nieuwe mogelijkheden te onderzoeken en deel uit te maken van meerdere verhalen zoals ook de wolf en de migrant hun vertrouwde omgeving achter zich hebben gelaten. Ze is geïnteresseerd in grenzen die je al dan niet ziet; het onderscheid tussen ‘geen idee hebben’ en ‘iets met grote stelligheid menen’. Frappant genoeg komt een collega op een dag met een compositietekening van een bankovervalster, die volgens hem op haar lijkt. Ze onderzoekt dan ook die hypothese. Stel, dat zij een bank heeft overvallen…
Dit debuut van de Zwitserse Gianna Molinari (1988) is vreemd en raadselachtig. Het is moeilijk om je te identificeren met de ik-persoon, omdat deze zo weinig over zichzelf prijsgeeft en zich letterlijk en figuurlijk verschuilt achter de schermen. Ze werkt in de nacht, heeft weinig sociale contacten, maar heeft wel een camera en encyclopedie waaraan ze informatie toevoegt. Er gebeurt vrij weinig en als er iets gebeurt, is het onzeker of het wel echt is of een hallucinatie. Alles is mogelijk…
‘Mensen vallen uit de lucht, op wolven wordt gejaagd, kuilen storten in, de mogelijkheid bestaat dat fabrieken als deze ontploffen, dat hallen als de mijne in stukken worden gereten, dat boten zinken, dat een of ander gif grote gebieden onzichtbaar maakt, dat hele dorpen gedwongen worden om te verhuizen, steden onder water komen te staan, eilanden zinken, grenzen worden getrokken, dat er scheuren ontstaan. Niets is zeker, de grond waarop we staan niet en niet de vliegtuigen waar we instappen, niet de andere kant van de grens.’
Het boek is dun, bevat korte fragmenten en het taalgebruik is toegankelijk, maar de afstandelijke schrijfstijl en de leegte hebben een vervreemdend effect. De lezer moet zelf actief worden en moeite doen om de losse fragmenten aan elkaar te knopen.
Molinari heeft in Zwitserland literair schrijven en in Duitsland Duitse letterkunde gestudeerd. Ze werkt in Zürich met vluchtelingen in een kunstactiegroep en heeft in beide landen prijzen gewonnen voor korte verhalen en deze debuutroman, die je zou kunnen uitleggen als een reflectie op de vluchtelingencrisis, waarbij zij pleit voor een open houding ten aanzien van vreemdelingen.
Reageer op deze recensie