Dichte luiken in elkaars brein openzetten en het dan laten waaien
“Ja, als je eenmaal aan je herinneringen begint te morrelen, komt ook de twijfel uit zijn hok gekropen. Het geheugen beschouw ik altijd als een trouwe kat die je kirrend tegemoetkomt, maar nu is het een nukkige oude kater die stram en vermagerd bij de verwarming ligt. Een paar brieven later, en onze individueel gekoesterde herinneringen worden al onderuit geschoffeld.” (WR)
Of heb ik het verzonnen? bevat de correspondentie van Herman Koch en Wanda Reisel uit 1986-1988 en 2011-2013. Beide schrijvers woonden in de jaren ’70 in Amsterdam-Zuid en zaten op het Spinoza Lyceum. Met nog een paar vrienden brachten ze vakanties door in een eenvoudig huisje in Zeeland, waar ze vooral heel veel thee dronken. Terugkijkend op die jaren realiseren ze zich dat ze uit een bevoorrecht milieu kwamen, opgegroeid met welvaart en verdraagzaamheid, waartegen zij zich destijds afzetten door tweedehandskleding te dragen en te sympathiseren met linkse revolutionairen als Che Guevara zonder de hang naar spiritualiteit van het hippiedom serieus te nemen. Daarnaast wisselen ze ervaringen uit met boeken, films en muziek. Herman stuurt Wanda ook fragmenten uit zijn eerste roman (MM) om te beoordelen en corrigeren.
“Jij had je humorschild, waardoor er een scherm tussen ons in stond en ik durfde zeker niet door dat pantser heen te breken (…) En naast alle ironie en grappenmakerij die om ons vriendenclubje hing, was ernstig zijn moeilijk. We waren altijd een beetje op onze hoede bij jou in de buurt, omdat jij als een schorpioen ineens met een vlijmscherpe grap iemand te grazen kon nemen.”
Bij Herman Koch denk je onwillekeurig aan de sarcastische hoofdpersonen uit Red ons, Maria Montanelli, Het diner en Zomerhuis met zwembad. In deze brieven komt echter een andere kant van hem naar voren: de mens achter zijn masker, waar Wanda door gefascineerd is. Aanvankelijk camoufleerde hij destijds zijn verlegenheid en belangstelling voor haar en anderen achter harde grappen, totdat hij zich realiseerde dat hij weliswaar met veel lawaai ruimte had ingenomen, maar op tijd gas terug moest nemen om met andere mensen in contact te komen.
Wanda merkt op dat zijn sarcasme wegebde vanaf het moment dat Amalia in zijn leven kwam. Ook ziet ze overeenkomsten met Knausgard: “zoals het verbaal tiranniseren van andere mensen op school, ze met een bepaalde ironie de baas kunnen zijn, je superioriteit tonen aan een stel slapzakken, merken dat dat een bepaalde kracht kan zijn, maar ook dat het eenzaam is aan de top.” “Nee, Wanda, nu even niet, want jij bent joods”, ervoer ze echter als een bevrijdende, taboedoorbrekende grap binnen de vriendengroep. Ze vond het verfrissend om de dichte luiken in elkaars brein open te zetten en het te laten waaien.
Een brievenboek bevat niet de spanning en dramatiek die een roman doorgaans met zich meebrengt. Je kunt het boek gemakkelijk wegleggen om later weer een paar bladzijden te lezen. Je wordt wel getrakteerd op een kijkje in de binnenwereld van beide schrijvers en vindt daar interessante observaties die soms bijzonder fraai zijn verwoord.
Reageer op deze recensie