Het streven naar perfecte desinteresse
‘De sloppenwijk is een bijenkorf van modder, cement, plastic, karton, elektriciteitsdraden en uitwerpselen, alsof de aarde eerst alles heeft verzwolgen en daarna uitgebraakt (…) Ondanks de chaos, de vuiligheid, de ziekmakende stank, de ratten, de honden en katten, heerst er een serene sfeer, als in het oog van een storm’.
India staat bekend als het land van extreme contrasten: materiële schoonheid en rijkdom tegenover armoede, lelijkheid en verschillende vormen van spiritualiteit. Marte Kaan (1979), psychologe en woonachtig in New Delhi, heeft haar debuutroman gewijd aan een knappe, rijke en getalenteerde vrouw die een decadent leven leidt vol feestjes, drank, drugs en seks. Voor buitenstaanders is zij ‘de ambassadeur van de succesvolle eenheid die haar huwelijk is en waarin alles is zoals de mensen het graag zien’, maar vanbinnen voelt ze zich leeg en doelloos. Uit flarden van herinneringen blijkt dat ze als kind emotioneel verwaarloosd is en nooit een vaste plek heeft gekend. Het gebrek aan geborgenheid en grond onder de voeten is uitgangspunt voor deze dunne roman over een dolende ziel.
In een hotelbar ontmoet Lee Maya, een vrouw die haar intrigeert met haar masker van perfecte desinteresse, haar vrije geest en gebrek aan aarzeling. Maya neemt haar mee naar barakken in sloppenwijken waar ze vrouwen bevrijdt die door hun familie verkocht zijn. Ze geeft Lee een boek over het jaïnisme, brengt haar naar een meditatietraining en vraagt Lee om een dag met de misbruikte vrouwen door te brengen. Maar zo plotseling als Maya verschijnt, zo verdwijnt ze telkens weer: “Er was iets met deze vrouw: de huid te wit, de ogen te glasachtig en de kleur van haar karmozijnen lippen te intens. Ze lijkt opeens klein en popachtig”.
Daarnaast wordt Lee uitgenodigd op feestjes van een rijke Indiër, waar ze een spirituele ervaring heeft:
“Ze voelt hoe haar bewustzijn buiten zijn oevers treedt. De vredige, serene plek die ze heeft ontdekt, lokt en de hypnotiserende ervaring zichzelf te ontstijgen is als heroïne”.
Wanneer ze zich weer een keer verloren voelt, gaat ze op advies van Maya naar een jaïntempel. In een witte sari oefent ze daar onthechting. Vier jaar later vertrekt ze naar Amsterdam, waar ze een baan vindt en haar onthechte leven voortzet, tot ze ‘het’ weer verliest. De hoogste vorm van verlichting (salekkana) probeert ze vervolgens te bereiken door zich uit te hongeren, zich van elk verlangen te ontdoen, maar een jonge psychiater ontfermt zich over haar en het is “alsof een zachte hand haar hardheid wegmasseert”. Toch gaat ze terug naar India, om Maya te zoeken, maar bestaat die wel of is zij slechts een zinsbegoocheling, zoals de betekenis van haar naam suggereert? ”Ze is in een staat van constante verandering, geen vastomlijnde meningen en overtuigingen, ze gelooft in niets en is nergens op vast te pinnen”.
De leegte van de hoofdpersoon is voelbaar en wordt min of meer inzichtelijk gemaakt door de flarden van herinneringen aan haar jeugd. De ruimtebeschrijvingen zijn sfeervol en doeltreffend. Kaan lijkt ook een boodschap te willen uitdragen met deze roman, maar die blijft vaag en dat wordt waarschijnlijk mede veroorzaakt door de fragmentarische opbouw. Het boek bestaat uit drie delen: korte hoofdstukken verhalen in chronologische volgorde met gebruik van de derde persoon over wat Lee zoal meemaakt, maar daarbinnen worden tijdsprongen gemaakt die de lezer in verwarring brengen. Ineens is er een jaar of zijn er vier jaar verstreken, die achteraf weliswaar summier worden samengevat, maar de ontwikkeling van de hoofdpersoon niet erg geloofwaardig maken.
Veel wordt niet gezegd of niet duidelijk uitgelegd. De verwarring wordt voor de lezer groter door de korte intermezzi tussen de hoofdstukken, voorafgegaan door een ohm-teken, die in de ik-vorm en een en een enkele keer in de jij- of wij- vorm zijn geschreven. Tot slot is de hoofdpersoon zo onder invloed van drank en drugs of waanvoorstellingen, dat het allemaal niet meer te volgen is voor de nuchtere lezer.
Reageer op deze recensie