Opgroeien in Nieuwegein
Nieuwegein, een stad in de provincie Utrecht, ontstaan begin jaren zeventig door samenvoeging van de gemeenten Jutphaas en Vreestad. Een ‘groeikern’ zoals er in die periode veel gevormd werden: met overdekte winkelcentra, sportvelden, galerijflats en brede scholengemeenschappen. Owen Donkers groeide er op, in de jaren zeventig en tachtig. In zijn nieuwe roman, Wat je zaait, blikt hij terug op die tijd en geeft daarmee een nauwgezet beeld van zijn jeugdjaren in Nieuwegein.
Donkers (1977) vertrok na Nieuwegein naar Groningen om te studeren, en woonde enkele jaren in Frankrijk en de Verenigde Staten. Wat je zaait is zijn vijfde roman. Zijn debuut, Julien, verscheen in 2009 en daarna schreef hij nog drie romans die grotendeels op zijn eigen levenservaringen gebaseerd zijn, een soort ‘auto-fictie’. Ook Wat je zaait past in dit kader.
Het verhaal begint als de ik-persoon, een schrijver, een theatervoorstelling in Nieuwegein bezoekt. Dit theater blijkt te zijn gebouwd op de plek waar vroeger zijn middelbare school stond. Als man van bijna veertig, halverwege het leven, prikkelt dit zijn herinneringen: ‘Nu ben ik bijna op de helft (..) en overschouw mijn leven. Het strekt zich voor me even ver uit als achter me, maar voor me is alles vaag, daarom kijk ik voornamelijk achter me.’
Een jeugd in Nieuwegein dus. Met jaren-zestig-ouders, oorspronkelijk een beetje hippie-achtig, die nadat ze jong kinderen kregen hun hippieleven vaarwel zeiden. Ze pasten zich aan: ze zochten een baan en kochten hun eerste huis, in Nieuwegein. De moeder volgde de stroom van alle moeders in de jaren zeventig: het zorgen voor kinderen en het huishouden werd ingeruild voor een leven als ‘werkende moeder’. De vader, die eigenlijk een vrij bestaan wilde, belandde in een ambtenarenbaan, want de rekeningen moesten betaald en kinderen kosten veel geld. De hoofdpersoon en zijn oudere zusje groeien op in dit gezin. Een redelijk gewoon gezin, met de gewone frustraties van een gezin. De vader die soms terugverlangde naar het leven-zonder-verplichtingen, en dat uitte door nogal autoritair te zijn. Een moeder die zich vooral stortte op haar carrière en haar emancipatie. En toen de eerste twee kinderen pubers waren – zo lastig – werden twee nieuwe baby’s gemaakt: nieuwe ronde, nieuwe kansen. Voor de oudere broer en zus reden om zodra het kon het huis te ontvluchten: de hoofdpersoon gaat naar Groningen, met zijn vriendin, de zus gaat gewoon op kamers. Exit Nieuwegein.
De hoofdpersoon, de jongen, is een nogal eenzelvig type, die redelijk door zijn kinderjaren en het puberleven heen laveert. Hij is slim zat, blinkt uit op de basisschool, kan het gymnasium aan, heeft ook vriendinnetjes. Maar hij is ook een puber, helemaal zoals dat moet: te laat thuiskomen, blowen, andere muziek leuk vinden dan je ouders, en je ouders stom vinden. Hij heeft vooral een hekel om zich aan te passen aan de geldende regels, doet dan helemaal niks meer, en krijgt regelmatig gedoe met school. Uiteindelijk moet hij naar een andere school, een scholengemeenschap, en haalt met hangen en wurgen – in acht jaar - zijn vwo-diploma. Hij vertrekt zo snel als het kan, met zijn vriendin, richting Groningen. Veel ambitie heeft hij verder niet, hij wil gewoon schrijver worden, dat is zijn kunstje. ‘Ik zou niks worden, geen plaats innemen in de maatschappij zoals anderen die innamen, studie, baan, normaal, het ging niet gebeuren’. En ook: ‘Ik ben schrijver. Ik heb geen relevante -diploma’s, geen cv, geen eenentwintigste-eeuwse vaardigheden,’ constateert hij, als volwassene. We herkennen hier de jongen (en man) die ook in de andere romans van Donkers opduikt. In Julien is hij de man die naast zijn ambitieuze vrouw het in New York moet zien te redden, in IJsbrood is het de jongen die zich vooral druk maakt over zijn damwedstrijd, terwijl zijn moeder verdwenen is, in Calippo cola is hij degene die ervan droomt een professionele honkballer te worden, maar daar niet in slaagt. De schrijversthema’s bij Donkers zijn duidelijk de gefnuikte verwachtingen, en de aanpassingen die het leven van je vraagt.
Als tijdsbeeld is dit boek wel geslaagd. De jaren zeventig en tachtig, dat is altijd leuk voor degenen die ook in die tijd volwassen werden. De muziek, de drankjes, de kernbom, de moeders die allemaal genoeg hadden van hun moeder- en vrouwrol, de mannen die daardoor in verwarring raakten, zeker herkenbaar. En Owen Donkers weet dat heel raak te beschrijven. Maar als roman is dit boek minder geslaagd. Er gebeurt eigenlijk niks bijzonders, en erg veel ingewikkelds is er ook niet aan de hand. De hoofpersonages zijn gewone mensen, reageren normaal, maken een normale ontwikkeling door. Voor de lezer is het – of je nu uit Nieuwegein komt of niet – weinig verrassend allemaal. Een puber, te strenge ouders, gedoe met vriendinnetjes, hekel aan je ouders, wie had dat eigenlijk niet? En wat is die ouders te verwijten? Ze doen – binnen hun grenzen – hun best de kinderen groot te brengen, en brengen ook geen enorme schade aan. En dat brengt je als lezer tot de vraag: wat is nu het doel van dit boek? Welk groter doel had de schrijver voor ogen? Waartoe is dit boek op aard?
Wat overblijft is een aardig boek, zeker onderhoudend. Als je zelf in die tijd in een ‘’groeikern’ bent opgegroeid herken je veel, en voelt het heel vertrouwd. Maar hemelstormend is het zeker niet.
Reageer op deze recensie