Tweede deel van sprankelende reeks
Na het verrassende Dingen die ik niet wil weten is De prijs van het bestaan, het tweede deel van de ‘levende autobiografie’ van Deborah Levy (1959) een logisch en misschien nog wel levendiger vervolg. Ook dit deel werd mooi soepel vertaald door Astrid Huisman en Roos van de Wardt. Levy beschrijft de periode net na haar scheiding. Ze ruilt het sprookje van 'Het Gezinshuis', waarin het comfort en het geluk van mannen en kinderen altijd prioriteit zijn geweest, in voor een verwaarloosd appartement in Noord-Londen met haar twee dochters. Ze is rond de vijftig en om in haar levensonderhoud te voorzien, schrijft ze in het krakkemikkige tuinhuis van een oude vriendin. Die zorgt ervoor dat ze bij het schrijven niet gestoord wordt.
Was in het eerste deel het thema 'dat de dingen die we niet willen weten de dingen zijn die we al weten maar die we niet van al te dichtbij willen bekijken', in deel twee snijdt ze veel thema’s aan die te maken hebben met de vraag welke prijs je betaalt als je uit de traditionele vrouwenrol stapt. Ze doet dit op de inmiddels vertrouwde manier: ze wisselt bijna onmerkbaar van glashelder beschreven waarnemingen naar interessante bespiegelingen en weer terug, glijdt van ervaringen in het nu naar herinneringen en emoties van vroeger, en koppelt deze aan de wereld van de literatuur en de beeldende kunst. Dickinson, Ferrante, Duras, Proust, Bourgeois, Hepworth en anderen komen onnadrukkelijk langs. Indringend is de passage over de mythe van Medusa, een vrouw die de mannelijke blik trotseert in plaats van weg te kijken, en onthoofd wordt.
Meisje, moeder, partner, schrijfster: in iedere rol worden vrouwen bijna ongemerkt geconfronteerd met de verwachtingen die de maatschappij – soms bij monde van 'machtige' oudere mannen, soms door hun kinderen – nog steeds lijkt te hebben. Zoals die jonge vrouw die door een man wordt uitgenodigd voor een drankje, hele verhalen van hem moet aanhoren en dan, als ze zelf iets interessants vertelt, als commentaar krijgt dat ze wel veel aan het woord is; de scène waarmee het boek opent.
Het fijne is dat Levy als geboren verteller scherpe observaties vaak combineert met subtiele uitvergrotingen, humor en zelfspot. Het is geen aanklacht die ze ons voorschotelt, maar een zoektocht waarin ze ons meeneemt. Hoe kan het dat werkende vrouwen zich nog steeds gedwongen voelen om in strakke kledij en op stilettohakken te verschijnen om serieus genomen te worden? En worden ze dat dan ook, of blijven ze zo op hun uiterlijk beoordeeld worden? Ze schrijft over een man die vrouwen nooit met hun naam aanduidt, maar alleen als de vrouw van of de vriendin van. Ook zijn eigen vrouw heet in zijn relaas altijd 'mijn vrouw'. Wat betekent dit?
Gaandeweg verschuift de focus als in de toch al verdrietige periode van afscheid van haar huwelijk, ook haar moeder ernstig ziek wordt en overlijdt. Levy vertelt over de moed van haar moeder, vroeger in Zuid-Afrika en na haar emigratie naar Engeland. En over het verdriet zelf, via de woorden van Hamlet, geschreven door Shakespeare in het jaar nadat zijn vader overleden was.
Tenslotte gaat het over de kracht van geschreven woorden die haar helpen om haar weg te vinden in haar ontwortelde bestaan waarin ze niet weet wat het vervolg zal zijn. Levy geeft een prachtige metafoor voor haar manier van schrijven:
'… de uitnodiging om tussen de zichtbare werkelijkheid van dingen te kruipen, om niet alleen de boom te zien maar de insecten die binnen de infrastructuur ervan leven, om te ontdekken dat alles verbonden is in de ecologie van de taal en het leven.'
Genoeg reden om uit te zien naar het derde en laatste deel.
Reageer op deze recensie