Identiteit en rouw
In Zinzi Clemmons' debuutroman What We Lose (2017), een collage-achtige tekst, wordt de rode draad gevormd door de autobiografisch geïnspireerde ervaringen van Thandi, enige dochter van een uit Zuid-Afrika afkomstige moeder en een African-American vader. In het eerste hoofdstuk wordt de achtergrond van beide ouders grondig geschetst. Moeder is afkomstig uit een middle-to-upper-class kleurlingen familie en werkte zich in de VS op tot hoofdverpleegkundige, vader is wiskundeprofessor en werd hoofd van de faculteit. Thandi groeit op in een goede buurt in een stad in Pennsylvania. Haar ouders beschouwen zich uit pure solidariteit als zwart, en dat doet Thandi ook. De zomers brengen ze door met de familie in Zuid-Afrika. Haar Zuid-Afrikaanse neven en nichten vinden Amerikaanse zwarten cool, maar Zuid-Afrikaanse zwarten vinden ze gewoon en gevaarlijk.
Thandi heeft een zo lichte huid (ook haar vaders huid is licht) dat een wit klasgenootje zegt dat zij toch niet .... eehhh .... echt zwart is? Misschien lief bedoeld, maar ook zo denigrerend over zwarten. Centraal staat het gegeven dat Thandi zich nergens echt bij voelt horen. Ze is altijd anders dan de anderen. Ze vergelijkt een licht getinte zwarte vrouw met een goed geklede dakloze: je kunt je overal begeven zonder weggestuurd te worden, maar je hebt aan het eind van de dag geen veilige plek waar je echt hoort.
Wordt het thema identiteit hiermee meteen op scherp gesteld, in de proloog is het andere thema al aangeduid. Thandi's moeder is na een lange en aangrijpende ziekteperiode overleden aan de gevolgen van borstkanker. Thandi en haar moeder hadden een gecompliceerde maar liefdevolle relatie, en Thandi heeft haar studie onderbroken om haar vader te helpen voor haar moeder te zorgen. Na het overlijden van haar moeder is ze ontredderd. Ze probeert de draad van haar leven weer op te pakken. Het toch al wisselvallige contact met mede-studenten is ze kwijtgeraakt en ze voelt zich eenzaam. Na haar afstuderen gaat ze een intense maar ongewisse relatie aan.
Het boek vormt een springerig geheel van korte fragmenten, waarbij de chronologie van het verhaal niet altijd even duidelijk is. Clemmons citeert uit autobiografieën van Mandela en Obama, ze geeft statistieken en feiten over geweld en overlevingskansen, over ras en klasse, over verdriet en ontworteling. Er spreekt vitaliteit uit, sensualiteit, en hier en daar een droog gevoel voor humor, bijvoorbeeld als ze over haar minnaar zegt:
"... he works out in the yard, lifting logs above his head, and runs for miles "to clear his head." No one in my family, going back to Africa in both directions, has ever run for any reason except self-preservation.... "
Mogelijk is de informatie over Zuid-Afrika, die voor een Nederlands publiek vermoedelijk bekend is, voor de Amerikaanse doelgroep interessanter. De veelheid van fragmenten komt de betrokkenheid van de lezer bij het verhaal van Thandi niet altijd ten goede.
De verdienste van dit boek is vooral de zeer persoonlijke uitwerking van de twee thema's identiteit en rouw. Daarnaast is het als vormexperiment interessant maar soms te veel van het goede.
Reageer op deze recensie