Lezersrecensie
Passend in de traditie
Eind negentiende eeuw. Anna Witsen, telg uit een deftig oud geslacht, is de huwbare leeftijd gepasseerd. Ze beschikt over een prachtige zangstem. Het laten horen van die stem is niet alleen een wens of ambitie, het is een innerlijke drang, haar leven, haar geluk.
Maar hoewel haar vader de oprichting van het conservatorium mogelijk heeft gemaakt en aan de wieg staat van de bouw van een concertzaal in Amsterdam, is een opleiding aan het conservatorium en een carrière als professioneel zangeres voor een vrouw van haar stand ondenkbaar. Het zou de reputatie van de familie kunnen schaden. Einde discussie. De mond gesnoerd.
“Medelijden was haar als een mes dat in een open wond gestoken wordt. Op momenten van verdriet luisterde zij liever naar wat stilte wil.”
Zonder medeweten van haar vader reist Anna wekelijks van de Lage Vuursche naar Amsterdam, om haar stem te scholen en te musiceren met pianist/componist Julius Röntgen, op wie zij heimelijk verliefd is.
Anna besluit haar eigen weg te gaan, haar geluid te laten horen. Maar de voortdurende kritiek en afkeuring hebben hun sporen getrokken. Staat ‘de tweede ik, die al haar doen beschouwt en in angstige verbazing toeziet hoelang dit goed kan gaan’, onbevangen zingen nog toe? Uiteindelijk vindt ze haar bestemming. Weloverwogen, zingend.
Dit alles voltrekt zich tegen de achtergrond van maatschappelijke en culturele ontwikkelingen: de opkomst van de vrouwenbeweging en de arbeidersbeweging, impressionisme en naturalisme. Anna’s broer, de schilder Willem Witsen, raakt via het literair genootschap Flanor bevriend met jonge dichters en schrijvers die schaamteloos op zijn zak (en die van zijn vader) teren. Onder hen Kloos, Perk, Alberdingk Thijm, Van Eeden, Verweij, later ook Gorter. Deze Tachtigers zetten zich af tegen de gevestigde orde die zich manifesteert in De Gids - ‘de elite labberlotige beroerlingen’ en richten De Nieuwe Gids op. Zij herkennen in Anna een zielsverwant. Allen hebben zij idealen waarin zij geloven, zoals gelukzoekers en gouddelvers die er niet aan twijfelen dat zij zullen slagen. ‘Een beminnelijke gekte’.
Naarmate het boek vordert worden we steeds meer deelgenoot van de gevoelens en gedachten van Anna. De andere personages zijn minder diepgaand uitgewerkt.
Met een consequente toepassing van stijl en taalgebruik - inclusief accenten die de dictie verduidelijken - weet Arthur Japin een sfeer te creëren die naadloos aansluit bij de literatuur uit de tijd waarin het verhaal speelt.
De overgevoelige Anna doet denken aan haar tijdgenote Eline Veere (Couperus), eveneens in haar talenten beknot en ten prooi aan een wisseling tussen zwaarmoedigheid en exaltatie. Waar die beperkingen ondraaglijk worden, trekt zowel Anna als Eline zich terug in de stilte.
De titel is ontleend aan de Verzen van Herman Gorter:
…
De dingen staan om me zoo stil
te luistren wat de stilte wil,
vertellen wil.
…
Maar hoewel haar vader de oprichting van het conservatorium mogelijk heeft gemaakt en aan de wieg staat van de bouw van een concertzaal in Amsterdam, is een opleiding aan het conservatorium en een carrière als professioneel zangeres voor een vrouw van haar stand ondenkbaar. Het zou de reputatie van de familie kunnen schaden. Einde discussie. De mond gesnoerd.
“Medelijden was haar als een mes dat in een open wond gestoken wordt. Op momenten van verdriet luisterde zij liever naar wat stilte wil.”
Zonder medeweten van haar vader reist Anna wekelijks van de Lage Vuursche naar Amsterdam, om haar stem te scholen en te musiceren met pianist/componist Julius Röntgen, op wie zij heimelijk verliefd is.
Anna besluit haar eigen weg te gaan, haar geluid te laten horen. Maar de voortdurende kritiek en afkeuring hebben hun sporen getrokken. Staat ‘de tweede ik, die al haar doen beschouwt en in angstige verbazing toeziet hoelang dit goed kan gaan’, onbevangen zingen nog toe? Uiteindelijk vindt ze haar bestemming. Weloverwogen, zingend.
Dit alles voltrekt zich tegen de achtergrond van maatschappelijke en culturele ontwikkelingen: de opkomst van de vrouwenbeweging en de arbeidersbeweging, impressionisme en naturalisme. Anna’s broer, de schilder Willem Witsen, raakt via het literair genootschap Flanor bevriend met jonge dichters en schrijvers die schaamteloos op zijn zak (en die van zijn vader) teren. Onder hen Kloos, Perk, Alberdingk Thijm, Van Eeden, Verweij, later ook Gorter. Deze Tachtigers zetten zich af tegen de gevestigde orde die zich manifesteert in De Gids - ‘de elite labberlotige beroerlingen’ en richten De Nieuwe Gids op. Zij herkennen in Anna een zielsverwant. Allen hebben zij idealen waarin zij geloven, zoals gelukzoekers en gouddelvers die er niet aan twijfelen dat zij zullen slagen. ‘Een beminnelijke gekte’.
Naarmate het boek vordert worden we steeds meer deelgenoot van de gevoelens en gedachten van Anna. De andere personages zijn minder diepgaand uitgewerkt.
Met een consequente toepassing van stijl en taalgebruik - inclusief accenten die de dictie verduidelijken - weet Arthur Japin een sfeer te creëren die naadloos aansluit bij de literatuur uit de tijd waarin het verhaal speelt.
De overgevoelige Anna doet denken aan haar tijdgenote Eline Veere (Couperus), eveneens in haar talenten beknot en ten prooi aan een wisseling tussen zwaarmoedigheid en exaltatie. Waar die beperkingen ondraaglijk worden, trekt zowel Anna als Eline zich terug in de stilte.
De titel is ontleend aan de Verzen van Herman Gorter:
…
De dingen staan om me zoo stil
te luistren wat de stilte wil,
vertellen wil.
…
6
Reageer op deze recensie