Lezersrecensie
Mijn vader!
Daar kwam mijn vader aanlopen terug weerom vanuit Berlijn waar hij als dwangarbeider had gewerkt in de oorlog – het overleveringsverhaal die mij na mijn geboorte zo’n elf jaar later werd vertelt. Hij had ondergedoken gezeten ergens in een schuilhut in het veld, verraden en opgejaagd door een NSB-ers, er werd op hem geschoten. Hij stierf jong aan een hartinfarct juist in het land die mijn ouders zo hekelden die hadden hun jeugd, een onbezonnenheid afgenomen, hun leven verpest. Mijn moeder had alleen maar over die Moffen, Moffrika, die Pruisen die alleen maar oorlog konden zoeken en achterbleef met vijf kinderen gaf de Duisters hiervan volop de schuld, zij hadden zijn lichaam verwoest.
Mijn vader is reeds vijf zesde van mijn leven dood en mijn moeder deed er het zwijgen toe, wilde niets kwijt of wist zij niets?
Ik lees met een toenemende gespannenheid het bijzondere boek, het boek wat zo node werd gemist, ‘Tewerkgesteld – getuigenissen van de Arbeitseinsatz’ van Renske Krimp-Schraven die op een boeiende en aangename wijze de ontwikkeling en geschiedenis van de Arbeitseinsatz in beeld brengt. Ze geeft vier fases van ontwikkelingen aan voor het tewerkstellen in Duitsland:
Arbeitseinsatz: Vanaf 25 juni 1940 sommeerde het departement Sociale Zaken dat werklozen verplicht waren op straffe van inhouding van hun geldelijke ondersteuning om in Duitsland te gaan werken.
Uitkamacties: Op 23 maart 1942 kondigde Seyss-Inquart aan dat de verplichte tewerkstelling in Duitsland ook mensen met een baan gold, dus werden arbeiders bij bedrijven gevorderd, begonnen werd met de metaalindustrie.
Jaarklassen: Na de verloren slag om Stalingrad, op de voorpagina van het Vlaams dagblad ‘Het Nieuws Van Den Dag’ was op 4 februari 1943 te lezen de kop: "De strijd om Stalingrad is ten einde" sloeg de stemming om en werden begin mei 1943 alle mannen in de leeftijd van 18 tot en met 35 jaar opgeroepen.
Razzia’s: tijdens de jaarklassen actie was de bezetter al begonnen met grootscheepse controles (druk bezochte plekken zoals markten, pleinen, sportterreinen, kerken werden afgesloten) en klopjachten daar SS-generaal Rauter in augustus 1943 had aangegeven dat de jacht op onderduikers, Joden, arbeidsinzetweigeraars en studenten, geïntensiveerd moest worden. Deze Razzia’s werden steeds meer geïntensiveerd naar gelang de oorlog slechter verliep voor de Duisters.
In het Nationaal Archief wordt gewerkt met drie termen: Tewerkgesteld, Arbeitseinsatz, Razzia.
De voorzitters van de Joodse Raad hebben altijd aangegeven dat iedereen met de Duitsers meewerkte wat eveneens uit dit boek blijkt voor wat betreft de ambtenaren van de Arbeidsbureaus en Sociale diensten van de gemeenten, ze stimuleerden werklozen en opgeroepen mannen om in Duitsland te gaan werken en hielpen mee om het allemaal goed te laten verlopen en gaven sporadisch vrijstellingen. Meewerken was het devies, schade voorkomen. Van verzet was geen sprake noch van onderduiken daar niemand onderduikers wenste. Na Stalingrad keerde de stemming zich om, nam het verzet toe en bleek het mogelijk om onder te duiken wat uiteindelijk de norm werd van Goed en Fout. Onderduiken werd de norm die door het verzet nadrukkelijk aan het einde van de oorlog gepropageerd werd en dus al die jonge mannen die door die ambtenaren waren weggezonden nu in morele problemen bracht daar werd gezegd dat zij de Duitsers hadden meegeholpen, de oorlogsindustrie op gang hadden gehouden, de oorlog langer hadden laten duren. Hoe je in Duitsland terecht was gekomen deed er niet meer toe, jij had daar gewerkt dus je bent fout geweest. Onderduiken betekende dat je geld moest hebben, geen bonnen meer kreeg voor voeding en een veilige plek moest zien te regelen.
Zij die wel onderdoken en vervolgens opgepakt werden hadden het daarna slecht getroffen daar zij als gevangenen werden behandeld daar ze de Duitse regels hadden overtreden, hun omstandigheden waren niet benijdenswaardig.
Krimp-Schraven brengt helder in beeld dat de oprichting door prins Bernhard, verkondigd via radio Oranje, van de Binnenlandse Strijdkrachten een gevolg had dat de Duitsers en hun trawanten nog genadelozer op jacht gingen naar alle weerbare mannen, ze werden nu van de straat domweg opgepakt en de leeftijd werd verhoogd tot vijftig jaar.
Na de oorlog moesten de mannen hun politieke betrouwbaarheid laten toetsen door dezelfde ambtenaren als die hun weggezonden hadden, die hen nu vroegen waarom ze niet ondergedoken waren en nu oordeelden of ze wel geen steun zouden krijgen die in alle opzichten minder en lager was dan zij die zogenaamd in het verzet hadden gezeten of een tijdje ondergedoken hadden gezeten. Krimp-Schraven brengt de immense onrechtvaardigheid die deze mannen trof scherp in beeld ondanks dat de ervaringen van deze mannen zeer divers bleek te zijn en de omstandigheden waaronder ze gewerkt en gewoond hadden. Had je positieve ervaringen opgedaan tijdens je dwangarbeid dan werd de wereld te klein. De kerken maakten zich grote zorgen over de verwildering van deze mannen, hun seksuele uitspattingen met jonge Duitse vrouwen van wie de mannen allemaal naar het front waren dus moesten deze mannen driftig heropgevoed worden, hier werden zelfs speciale acties opgezet. Niemand had belangstelling voor de verhalen van de mannen, wat ze hadden meegemaakt, hen was overkomen. De groep was te divers wat maakte dat er geen echte belangenvereniging voor hen ontstond en zij lange tijd geen onderdeel waren van de herdenkingscultuur die de afgelopen decennia zo’n grote vlucht heeft genomen. Slechts in het museumpark van Overloon staat een monument voor alle dwangarbeiders.
Krimp-Schraven kreeg zeer vaak te horen dat ze te laat was! Hun leven liep op het einde en nu kwam er eindelijk een klein beetje belangstelling en daar onderduiken met terugwerkende kracht de norm werd deden deze mannen en mijn vader (en moeder) er het zwijgen toe. Hielden zich stil, koest. Sommige dwangarbeiders kwamen goed terecht, anderen leefden voortdurend in angst, met geweld, raakten ondervoed en hadden te maken met de intense bombardementen die de geallieerden uitvoerden op Duitse steden. De beschuldiging dat ze ‘vrijwillig’ naar Duitsland waren gegaan sneed diep in bij deze mannen, zorgde voor aanhouden pijn en verdriet.
De meeste mannen kwamen dan ook veranderd weerom, hun kijk op de wereld en het geloof was veranderd, ze hadden een hele nieuwe andere levenservaring opgedaan, waren zeer snel volwassen geworden en de meesten hadden psychische of fysieke schade opgelopen van kapotte handen, benen en ruggen tot hart-, long- en nierproblemen.
Zo’n 600.000 mannen zijn dwangarbeider geweest, zo’n 300.000 duizend hebben ondergedoken gezeten. De cijfers zijn schattingen dar dit niet werd bijgehouden en we niet weten wie meer dan één keer is opgepakt en naar Duitsland is gestuurd daar hij eerder was weggelopen, gevlucht of … en wie van de onderduikers toch nog is opgepakt.
Renske Krimp-Schraven heeft een indrukwekkend boek geschreven over deze mannen die niet alleen in en onder de oorlog hebben geleden echter ook die vele lange jaren tot Karel Volder een oproep deed in ‘De Telegraaf’ van 9 februari 1988 aan hen die in Duitsland hadden gewerkt om hun verhaal met hem te delen. Hij verzamelde zo ruim driehonderd getuigenissen met brieven, opgetekende herinneringen en dagboeken die mensen geschreven hadden en verwerkte dit in het boek ‘Werken in Duitsland’. Het archief dat hij had opgebouwd verdween uit het zicht echter Karel had zijn zoon Sven gevraagd om het te bewaren en niet weg te gooien daar ooit iemand er naar zo vragen en dit was dus deze schrijfster. Op pagina twaalf in het boek zie je de oproep die in de krant stond staan. Het archief is nu in het bezit van het NIOD.
En ik … ik vond een eerste puzzelstukje weerom van mijn vader als dwangarbeider in dit Moffenland wat ik op geen enkele wijze in verband kan brengen met het overlevingsverhaal.
Mijn vader is reeds vijf zesde van mijn leven dood en mijn moeder deed er het zwijgen toe, wilde niets kwijt of wist zij niets?
Ik lees met een toenemende gespannenheid het bijzondere boek, het boek wat zo node werd gemist, ‘Tewerkgesteld – getuigenissen van de Arbeitseinsatz’ van Renske Krimp-Schraven die op een boeiende en aangename wijze de ontwikkeling en geschiedenis van de Arbeitseinsatz in beeld brengt. Ze geeft vier fases van ontwikkelingen aan voor het tewerkstellen in Duitsland:
Arbeitseinsatz: Vanaf 25 juni 1940 sommeerde het departement Sociale Zaken dat werklozen verplicht waren op straffe van inhouding van hun geldelijke ondersteuning om in Duitsland te gaan werken.
Uitkamacties: Op 23 maart 1942 kondigde Seyss-Inquart aan dat de verplichte tewerkstelling in Duitsland ook mensen met een baan gold, dus werden arbeiders bij bedrijven gevorderd, begonnen werd met de metaalindustrie.
Jaarklassen: Na de verloren slag om Stalingrad, op de voorpagina van het Vlaams dagblad ‘Het Nieuws Van Den Dag’ was op 4 februari 1943 te lezen de kop: "De strijd om Stalingrad is ten einde" sloeg de stemming om en werden begin mei 1943 alle mannen in de leeftijd van 18 tot en met 35 jaar opgeroepen.
Razzia’s: tijdens de jaarklassen actie was de bezetter al begonnen met grootscheepse controles (druk bezochte plekken zoals markten, pleinen, sportterreinen, kerken werden afgesloten) en klopjachten daar SS-generaal Rauter in augustus 1943 had aangegeven dat de jacht op onderduikers, Joden, arbeidsinzetweigeraars en studenten, geïntensiveerd moest worden. Deze Razzia’s werden steeds meer geïntensiveerd naar gelang de oorlog slechter verliep voor de Duisters.
In het Nationaal Archief wordt gewerkt met drie termen: Tewerkgesteld, Arbeitseinsatz, Razzia.
De voorzitters van de Joodse Raad hebben altijd aangegeven dat iedereen met de Duitsers meewerkte wat eveneens uit dit boek blijkt voor wat betreft de ambtenaren van de Arbeidsbureaus en Sociale diensten van de gemeenten, ze stimuleerden werklozen en opgeroepen mannen om in Duitsland te gaan werken en hielpen mee om het allemaal goed te laten verlopen en gaven sporadisch vrijstellingen. Meewerken was het devies, schade voorkomen. Van verzet was geen sprake noch van onderduiken daar niemand onderduikers wenste. Na Stalingrad keerde de stemming zich om, nam het verzet toe en bleek het mogelijk om onder te duiken wat uiteindelijk de norm werd van Goed en Fout. Onderduiken werd de norm die door het verzet nadrukkelijk aan het einde van de oorlog gepropageerd werd en dus al die jonge mannen die door die ambtenaren waren weggezonden nu in morele problemen bracht daar werd gezegd dat zij de Duitsers hadden meegeholpen, de oorlogsindustrie op gang hadden gehouden, de oorlog langer hadden laten duren. Hoe je in Duitsland terecht was gekomen deed er niet meer toe, jij had daar gewerkt dus je bent fout geweest. Onderduiken betekende dat je geld moest hebben, geen bonnen meer kreeg voor voeding en een veilige plek moest zien te regelen.
Zij die wel onderdoken en vervolgens opgepakt werden hadden het daarna slecht getroffen daar zij als gevangenen werden behandeld daar ze de Duitse regels hadden overtreden, hun omstandigheden waren niet benijdenswaardig.
Krimp-Schraven brengt helder in beeld dat de oprichting door prins Bernhard, verkondigd via radio Oranje, van de Binnenlandse Strijdkrachten een gevolg had dat de Duitsers en hun trawanten nog genadelozer op jacht gingen naar alle weerbare mannen, ze werden nu van de straat domweg opgepakt en de leeftijd werd verhoogd tot vijftig jaar.
Na de oorlog moesten de mannen hun politieke betrouwbaarheid laten toetsen door dezelfde ambtenaren als die hun weggezonden hadden, die hen nu vroegen waarom ze niet ondergedoken waren en nu oordeelden of ze wel geen steun zouden krijgen die in alle opzichten minder en lager was dan zij die zogenaamd in het verzet hadden gezeten of een tijdje ondergedoken hadden gezeten. Krimp-Schraven brengt de immense onrechtvaardigheid die deze mannen trof scherp in beeld ondanks dat de ervaringen van deze mannen zeer divers bleek te zijn en de omstandigheden waaronder ze gewerkt en gewoond hadden. Had je positieve ervaringen opgedaan tijdens je dwangarbeid dan werd de wereld te klein. De kerken maakten zich grote zorgen over de verwildering van deze mannen, hun seksuele uitspattingen met jonge Duitse vrouwen van wie de mannen allemaal naar het front waren dus moesten deze mannen driftig heropgevoed worden, hier werden zelfs speciale acties opgezet. Niemand had belangstelling voor de verhalen van de mannen, wat ze hadden meegemaakt, hen was overkomen. De groep was te divers wat maakte dat er geen echte belangenvereniging voor hen ontstond en zij lange tijd geen onderdeel waren van de herdenkingscultuur die de afgelopen decennia zo’n grote vlucht heeft genomen. Slechts in het museumpark van Overloon staat een monument voor alle dwangarbeiders.
Krimp-Schraven kreeg zeer vaak te horen dat ze te laat was! Hun leven liep op het einde en nu kwam er eindelijk een klein beetje belangstelling en daar onderduiken met terugwerkende kracht de norm werd deden deze mannen en mijn vader (en moeder) er het zwijgen toe. Hielden zich stil, koest. Sommige dwangarbeiders kwamen goed terecht, anderen leefden voortdurend in angst, met geweld, raakten ondervoed en hadden te maken met de intense bombardementen die de geallieerden uitvoerden op Duitse steden. De beschuldiging dat ze ‘vrijwillig’ naar Duitsland waren gegaan sneed diep in bij deze mannen, zorgde voor aanhouden pijn en verdriet.
De meeste mannen kwamen dan ook veranderd weerom, hun kijk op de wereld en het geloof was veranderd, ze hadden een hele nieuwe andere levenservaring opgedaan, waren zeer snel volwassen geworden en de meesten hadden psychische of fysieke schade opgelopen van kapotte handen, benen en ruggen tot hart-, long- en nierproblemen.
Zo’n 600.000 mannen zijn dwangarbeider geweest, zo’n 300.000 duizend hebben ondergedoken gezeten. De cijfers zijn schattingen dar dit niet werd bijgehouden en we niet weten wie meer dan één keer is opgepakt en naar Duitsland is gestuurd daar hij eerder was weggelopen, gevlucht of … en wie van de onderduikers toch nog is opgepakt.
Renske Krimp-Schraven heeft een indrukwekkend boek geschreven over deze mannen die niet alleen in en onder de oorlog hebben geleden echter ook die vele lange jaren tot Karel Volder een oproep deed in ‘De Telegraaf’ van 9 februari 1988 aan hen die in Duitsland hadden gewerkt om hun verhaal met hem te delen. Hij verzamelde zo ruim driehonderd getuigenissen met brieven, opgetekende herinneringen en dagboeken die mensen geschreven hadden en verwerkte dit in het boek ‘Werken in Duitsland’. Het archief dat hij had opgebouwd verdween uit het zicht echter Karel had zijn zoon Sven gevraagd om het te bewaren en niet weg te gooien daar ooit iemand er naar zo vragen en dit was dus deze schrijfster. Op pagina twaalf in het boek zie je de oproep die in de krant stond staan. Het archief is nu in het bezit van het NIOD.
En ik … ik vond een eerste puzzelstukje weerom van mijn vader als dwangarbeider in dit Moffenland wat ik op geen enkele wijze in verband kan brengen met het overlevingsverhaal.
1
Reageer op deze recensie