Lezersrecensie
Kara Ben Nemsi, een leerzaam jongensboek, ook voor vaders
Over Karl May en zijn boeken is zeer veel geschreven. Wie zich daar een klein beetje in wil verdiepen, komt vrijwel onmiddellijk terecht in een slangenkuil van scherpe betogen en artikelen. Karl May zou een oplichter zijn, een bedenkelijk soort romanticus, een protestants-christelijke auteur die ook voor een katholiek publiek schreef, een getalenteerd schrijver van spannende helden- en reisverhalen die hele stukken overschreef uit lexicons en reisgidsen, een fantast en zelfs een Nazi-avant-la-lettre. Er zijn uitgeverijen die overwegen een aantal boeken van Karl May niet meer uit te geven omdat er te veel racistische en (post)kolonialistische stereotypen en foute culturele toe-eigeningen in voor komen. Ook de Winnetou-verfilmingen liggen geregeld onder vuur. Maar anderzijds is er een grote internationale 'Karl May-gemeenschap' die zich hierdoor niet uit het veld laat slaan en onverminderd, soms demonstratief, blijft genieten van de beroemde avonturenromans waarvan er wereldwijd honderden miljoenen zijn verkocht. Kortom, lees een paar boeken en oordeel zelf, zou ik zeggen.
In de jaren '60 heb ik als puber de boeken van Kara Ben Nemsi en Old Shatterhand letterlijk verslonden. Nu, 57 jaar later, herlees ik er één:'Durch die Wüste und Harem' uit 1892 (in het Nederlands: 'Kara Ben Nemsi', vertaling van L. Montagne-Andres; uitg. Kadmos Weert), om de fascinatie van destijds nog eens te ondergaan.
Even vooraf. Toen in 2014 een grote groep strijders van de Islamitische Staat (IS) de Jezidische bevolking rond de berg Sinjar in Irak deels wilde uitmoorden en deels in slavernij wilde wegvoeren, bleek dat de meeste Nederlanders nog nooit van de Jezidi's gehoord hadden. Op radio en tv werd daarom door een inderhaast bijeengetrommeld groepje deskundigen een week lang elke avond uitgelegd wat men onder de Jezidische geloofsgemeenschap diende te verstaan. Voor één groep was die uitleg overbodig, nl. voor de Karl May-lezers die 'Kara Ben Nemsi' nog kenden. In hoofdstuk 18-20 van het boek (en ook in de beginhoofdstukken van deel 2 uit de 'Oriëntreeks) worden de Jezidi's namelijk uitvoerig cultureel en religieus door Karl May beschreven.
'Kara Ben Nemsi, het boek.
In hoofdstuk 1 maken we kennis met Halef, de dienaar en gids van Kara Ben Nemsi. Hij is klein van stuk, ijdel, hebzuchtig, trouw en boven alles moslim; hij wil niets liever dan zijn Duitse (vandaar Nemsi) meester tot de islam bekeren. Niet alleen uit bekeringsdrift, zegt hij, maar ook om zijn ongelovige meester te behoeden voor de zware straffen in de islamitische hel. Moslims die hebben gezondigd, krijgen immers maar een korte straftijd in de hel. Christenen en andere ongelovigen staat altijd een lange, zware straftijd in de islamitische hel te wachten. Kara Ben Nemsi - de beroemde christelijke schrijver en avonturier- kan dus maar beter moslim worden.
Het boek opent met een bespreking van de begrippen hel en hemel in de islam. Pas na een aantal bladzijden komt het verhaal dat zich in allerlei landstreken in het Ottomaanse Rijk afspeelt, langzaam op gang. Kara Ben Nemsi en Halef raken indirect betrokken bij een moord in de woestijn (in Tunesië) en besluiten de daders op te sporen.
In hoofdstuk 2 demonstreert Karl May dan eindelijk zijn befaamde vertelkunst als hij de held en zijn kleine dienaar ternauwernood aan een afschuwelijke verdrinkings- of verstikkingsdood in het surrealistische decor van een gevaarlijk zoutmeer laat ontsnappen. Ik voelde tijdens het lezen weer de huivering die ik als 14-jarige ook gevoeld moest hebben. Echter, interessanter dan het avontuur in het zoutmeer vond ik nu de passages waarin de religie om de hoek komt kijken, bijvoorbeeld die waarin Halef na de redding uit het zoutmeer meteen Soera 64 uit de koran begint te bidden, terwijl hij kort daarvoor al samen met de gids Sadek luidkeels Soera 1 gereciteerd had. Van Soera 6 citeert Karl May de eerste 3 zinnen; Soera 1, de kortste Soera, wordt natuurlijk in zijn geheel geciteerd. Al verder lezend valt het me nu op dat het werkelijk wemelt van dit soort educatieve religieuze en culturele context-schetsen en wetenswaardigheden. Behalve als avonturenboek lijkt 'Kara Ben Nemsi' nadrukkelijk ook, en misschien vooral, als reisboek en sociaal- cultureel (antropologisch) leerboek bedoeld te zijn. (Bedoeïenen, Turken, Arabieren, Europeanen, Armeniërs, Koerden, Nubiërs, Jezidi's ...enz. krioelen in allerlei landstreken in 'de Oriënt' door elkaar heen en worden nauwkeurig beschreven en van elkaar onderscheiden.) Nu ik 71 jaar ben, hebben vooral de laatste twee functies van het boek (reisboek en cultureel leerboek) mijn aandacht. Met grote regelmaat zoek ik ook iets op in bijvoorbeeld de atlas, het Turkse woordenboek of de koran, om het verhaal beter te kunnen situeren en - ja, ik geef het toe- te kunnen controleren. Karl May's documentatie is indrukwekkend en ik heb hem (nog) niet op een fout kunnen betrappen. (Hij bezocht immers pas in 1899 voor het eerst de 'Oriënt'', terwijl hij het boek Kara Ben Nemsi (Durch die Wüste) al in 1892 geschreven had.)
Als 14-jarige las ik Kara Ben Nemsi natuurlijk als een spannend avonturenboek. De culturele lessen en de aardrijkskundige routes, hoe leerzaam ik die destijds ook vond, nam ik op de koop toe.
Dan volgt in hoofdstuk 3 de doldwaze ontmoeting met de vrouw van de Turkse stadhouder die onder toezicht van de Bey van Tunis in de oase van Kbilli resideert en het schiereiland Nifsawa bestuurt. (We leren overigens in dit hoofdstuk veel zinnetjes en uitdrukkingen in de Turkse taal.)
Kara Ben Nemsi is met Halef en de zoon van de omgekomen gids Sadek gevangengenomen door de Turkse stadhouder en dreigt op de binnenplaats van de residentie met stokslagen gestraft te worden voor zijn brutale gedrag. Samen met zijn twee helpers weet hij echter met een onverwachtse aanval de stadhouder en zijn soldaten te overrompelen. Kara Ben Nemsi, gewapend met een mes, houdt de doodsbange stadhouder in bedwang. Op dat moment verschijnt de kleine, dikke, gesluierde vrouw van de stadhouder ('de roos van Kbilli') op binnenplaats.
"Deze ronde dame die met een soort zwemmende beweging onder haar vele omhulsels op me af koerste, was dus de vrouw van de stadhouder." - "Dood hem niet", riep ze, "hij is mijn man!" ('Öldürme onu, benim kocam dir!') - "Als u mij het morgenrood van uw gelaat toont, o bloem van de oase, zal ik hem loslaten", zei ik. Onmiddellijk vloog de (Arabische) sluier van haar gezicht. Voor me zag ik een kleurloos, pafferig vrouwengezicht, dat zo dik was, dat de ogen en het stompe neusje nauwelijks te zien waren. Zij was misschien veertig jaar en het was duidelijk dat ze probeerde haar leeftijd te verbergen door haar wenkbrauwen pikzwart en haar lippen vuurrood te maken. Een zwarte stip op iedere wang maakte haar uiterlijk nog wonderlijker. -"Het is te danken aan uw lieftalligheid dat ik hem niet fijndruk als een insjir (vijg) die in de pers ligt om gedroogd te worden. Uw stem klinkt als een fluit, uw oog straalt als de zon en uw gestalte is als de gestalte van Sjerehazade. Alleen voor u breng ik het offer hem in leven te laten."
Enfin, Kara Ben Nemsi merkt al gauw dat de Stadhouder onder de plak van zijn vrouw leeft. Zij snauwt hem voortdurend af en bepaalt de gang van zaken. Niet de Stadhouder is de baas in de residentie, maar zijn vrouw. De voortdurend vleiende Kara Ben Nemsi komt met haar overeen dat hij haar man en de soldaten vrijlaat en zelf als gast in de residentie mag blijven. Eerst zullen ze samen geroosterde schapenbout en koeskoes gaan eten. Aan het einde van het hoofdstuk komt Kara Ben Nemsi tot de conclusie dat "de pantoffel in het oosten dezelfde toverkracht heeft als in het westen." En hij verzucht even later: "O, jullie arme pantoffelhelden. Jullie lot is overal hetzelfde: in het noorden en het zuiden, in het oosten en het westen."
Ik meen me te herinneren dat ik als 14-jarige lezer plechtig in mezelf zwoer dat ik later nooit ofte nimmer een pantoffelheld zou worden, maar, integendeel, een échte held als Kara Ben Nemsi.
In de volgende drie hoofdstukken zien we de held in Egypte een Christelijk meisje uit Montenegro redden dat door een Turkse misdadiger ontvoerd is en gevangen wordt gehouden in een versterkte, verlaten woning (met harem) aan de oever van de Nijl. Bij de reddingsoperatie komt Kara Ben Nemsi bijna door verstikking om het leven in een soort ondergrondse watertunnel. En een paar uur later ontsnappen hij en zijn metgezellen weer op het nippetje aan de dood als hun schip een duizelingwekkende slalomtocht maakt over een gevaarlijke stroomversnelling in de Nijl.
A propos stroomversnelling. In deze hoofdstukken is ook duidelijk zichtbaar hoe Karl May door middel van soms té opzichtige toevalligheden extra tempo in het verhaal aanbrengt. Als hij bijvoorbeeld ontdekt heeft dat er zich in een harem een ongelukkig zuchtend meisje bevindt, hoort hij een paar uur later al in zijn hotel bij toeval dat een meisje met dezelfde naam door iemand anders (die zich ook in het hotel bevindt), gezocht wordt. En als er tijdens de wildwatertocht in de stroomversnelling iemand uit een schip valt dat vlak naast het hunne vaart, blijkt dat toevallig de boef te zijn die ze moesten hebben.
Een ander vertellerstrucje dat Karl May in dit boek een paar keer toepast om de spanning of het tempo in het verhaal een beetje op te voeren, is de -laat ik het zó benoemen- 'onverwachtse gevangenneming van de held'. Kara Ben Nemsi wordt in het boek drie of vier keer op een knullige, bijna held-onwaardige manier door vijanden of schurken overmeesterd, geboeid en gevangengenomen. Hierdoor krijgt hij de kans om bijv. de vijand af te luister, informatie te verzamelen en daarna een demonstratie te kunnen geven van zijn meesterlijke ontsnappingskunsten.
Als oudere lezer word je door dit soort narratieve trucjes steeds even uit je focus op het verhaal gestoten. Als 14-jarige jongen ervoer ik die helemaal niet als storend; integendeel, mijn bewondering voor de held nam er alleen maar door toe. Wie anders dan een begenadigde held als Kara Ben Nemsi kon gezegend zijn met zoveel toeval en zoveel geluk?
Een grote verrassing trof ik aan in hoofdstuk 5.
Kara Ben Nemsi hoort iemand op de gang van het hotel een Arabisch liedje zingen waarvan hij de Duitse melodie heel goed kent.
Het blijkt de Arabische vertaling te zijn van het lied:
"Wer kraucht dort nur im Busch herum?
Ich glaub', es ist ...."
En dat lied kennen we natuurlijk allemaal.
"Wat ruist er door het struikgewas?
Het is een ..."
Hé, Toon Hermans!
Toon was dus 'als jungske' ook een Karl May-lezer. Zijn inspiratie voor het beroemde liedje (uit de televisieshow van 1981) putte hij uit het boek Kara Ben Nemsi.
Het is vooral zo aardig dat alleen de Karl May-lezers (en vooral de hérlezers) dit weten en eigenlijk geheim hadden moeten houden. (Als ik via internet ga opzoeken of het geheim al aan de openbaarheid is prijsgegeven, tref ik de namen aan van de ongure en babbelzieke gebroeders Rogier en Michaël Steehouder die het Karl May-hérlezersgeheim in 2011 in het tijdschrift Onze Taal verklapt hebben; als zij dat níet gedaan hadden, had ik er in deze recensie uiteraard ook niet over gerept.)
Hoofdstuk 7 begint met een bladzijdelang citaat uit de Bijbel (Exodus IV, 19-31). Kara Ben Nemsi staat aan de oever van de Rode Zee en herdenkt met die Exodus-regels de uittocht van Mozes en het joodse volk uit Egypte. Hij zoekt een schip dat hem en Halef naar de overkant kan brengen, naar de stad Toer (de stad El-Tor of El Tur, in het zuidelijke deel van de Sinai). Ze vinden al gauw een schip dat onder de vlag van de sultan vaart en een Turkse bemanning heeft. Het schip haalt overal Zakat-gelden (islamitische belasting) op en vaart inderdaad naar Toer. In het ruziegesprek met de Turkse kapitein blijkt de christelijke Kara Ben Nemsi een heuse Koranspecialist te zijn, hij citeert de ene Soera na de andere, en krijgt het uiteindelijk voor elkaar dat hij en Halef voor een redelijke prijs met de boot mee mogen varen. Wat hem in problematische situaties als deze ook vaak van pas komt, is zijn 'bujuruldu', een reisdocument waarin staat dat Kara Ben Nemsi bescherming van de Pasja (en dus van de sultan) geniet.
De held en zijn kleine dienaar gaan aan boord. En natuurlijk liggen er intussen weer overal schurken op de loer...
Enfin, ik ga niet het hele boek bespreken. Ik ben nu pas op pagina 116 en het boek telt 365 pagina's.
Via Oman reist Kara Ben Nemsi naar het Aarabisch Schiereiland, waar hij als ongelovige de 'verboden stad' Mekka bezoekt (en hals over kop moet ontvluchten). Daarna reist hij - samen met een Engelsman- door naar Mesopotamië, richting Bagdad, Ninive. Hij raakt daarbij voortdurend verzeild in allerlei avonturen en beschrijft en passant verbluffend gedetailleerd de landstreken, lokale culturen, talen, planten, kleding, voeding, etc. etc. Hij schetst daarnaast een beeld van de nadagen van het Ottomaanse Rijk. Het centrale gezag van de Sultan in Istanbul verliest langzamerhand zijn greep op de stammen en hun sheiks. De lokale -veelal- Turkse gezagsdragers zijn corrupt en worden door de bevolking gehaat.
Op bladzijde 202 (hoofdstuk 13) tref ik een citaat aan dat ik toch even iets nader wil onderzoeken:
- "Van de zeldzame adsjwa dadel heeft de Profeet gezegd: Wie het vasten onderbreekt door dagelijks zes of zeven adsjwa te eten, hoeft de bekoring niet te vrezen."
In dit citaat vind ik twee dingen vreemd. Ten eerste het getal zes. En ten tweede het feit dat het blijkbaar is toegestaan het vasten even te onderbreken voor een paar heerlijke adsjwa dadels.
In de Hadith van Al-Bukhari wordt in deel 2, boek 15 gezegd dat de Profeet altijd een oneven aantal dadels eet. ("The Prophet used to eat odd number of dates.") Karl May had dan moeten schrijven: "vijf of zeven dadels". Natuurlijk is de Hadith van Bukhari niet de enige, er zijn nog meer gezaghebbende Hadith-verzamelingen. Ik ga dat- als ik tijd heb- verder uitzoeken. Óf Karl May vergist zich (wat ik bijna niet kan geloven) óf hij kent een Hadith-regel die ik niet ken, en voorlopig niet kan vinden.
(Een uur later...) Intussen heb ik een vergelijkbaar Hadith-citaat (weer bij Bukhari) gevonden: "I heard Allah's Apostle saying, "If Somebody takes seven 'Ajwa dates in the morning, neither magic nor poison will hurt him that day." (Volume 7, Book 71). Het is dus niet helemaal correct geciteerd door Karl May, die het iets spannender maakt dan het in werkelijkheid is. Maar nogmaals: Karl May heeft het misschien uit een andere (mij nog onbekende) Hadith-verzameling geciteerd.
(Een uur later...) De dadel-kwestie laat mij toch niet los. Ik blijf doorzoeken naar het bewuste citaat, en besluit dan uiteindelijk de originele Duitse tekst van 'Kara Ben Nemsi' ('Durch die Wüste und Harem') er maar eens bij te pakken. En daar lees ik: " Dann sah ich die seltene Adschwa, welche niemals in den Handel kommt; denn der Prophet hat von ihr gesagt: Wer das Fasten durch den täglichen Genuß von sechs oder sieben Adschwa bricht, der braucht weder Gift noch Zauber zu fürchten." Dit citaat ligt al iets dichter bij de tekst uit de Hadith. Er is in de Duitse tekst van Karl May geen sprake van het 'niet vrezen van de bekoring door de heerlijkste dadels', maar van het dagelijks breken van het vasten. De Hadith van Bukhari heeft het echter over dadels eten in de ochtend, en dat is toch iets anders. En de iets te vrije, deels onjuiste Nederlandse vertaling van L. Montagne-Andres heeft de verwarring nóg groter gemaakt.
(Overigens wordt ook in de Hadith van Sahih Muslim -in deel 5- over het eten van 7 Ajwa dadels in de ochtend gesproken: ""Whoever eats seven 'Ajwah dates in the morning, he will not be harmed by any poison or witchcraft that day". - vertaling van Nasiruddin al-Khattab.)
Vaak wordt beweerd - en Karl May was daar blijkbaar ook van op de hoogte- dat 'de overlevering' ook gezegd zou hebben dat het vasten door Mohammed na zonsondergang gebroken werd met een oneven aantal dadels en een glas melk. Ik heb die overlevering echter tot op heden nog niet kunnen vinden. Misschien moet ik nog eens gaan zoeken in de oudste biografie van Mohammed van Ibn Ishaq uit ong. 735 n. Chr. (Daarover misschien later meer.)
De kwestie van het getal zes blijft echter overeind. Ik houd het er voorlopig even op dat Karl May hier een 'foutje' gemaakt heeft.
Ondertussen dendert het avonturenverhaal verder. De schrijver-avonturier Kara Ben Nemsi is niet alleen een epische held die kan vechten, schieten, paardrijden, vrijwel onzichtbare sporen volgen, leeuwen doden, vele talen spreken, spijkerschriftinscripties lezen, uit veel boeken citeren, legers formeren en drillen, maar hij is ook een door en door christelijke held die nooit iemand doodt. Vijanden en schurken worden op het moment suprême altijd door omstanders gedood. Ook predikt hij vrede, verzoening en schadevergoeding na stammenoorlogen.
In de laatste hoofdstukken (18-20) komt hij aan bij de 'duivelaanbidders', de Koerdische Jesidi's, die met veel meer sympathie beschreven worden dan de andere volkeren en nationaliteiten die hij in het boek ontmoet heeft. Met een grote belangstelling en empathie worden hun levenswijze en godsdienst beschreven. En met veel compassie laat Karl May de zachtaardige Jesidi's vertellen hoe erg ze door diverse vijanden in het verleden vermoord, beroofd, gemarteld en in slavernij weggevoerd zijn. En ook nu dreigen ze weer -tijdens hun grootste religieuze feest- overvallen te worden, ditmaal door de Turkse overheersers. Vanzelfsprekend zal Kara Ben Nemsi proberen daar een stokje voor te steken. Halverwege het Jezidi-verhaal eindigt het boek; in deel 2 van de Oriënt-reeks ('Door het wilde Koerdistan') kun je lezen hoe het verder gaat.
Sommige passages in het gruwelijke verhaal dat door de Jezidische priester Pir Kamek in hoofdstuk 18 verteld wordt, grepen met bij de keel, omdat ze zo actueel zijn en 10 jaar geleden (in 2014) geschreven hadden kunnen zijn; er zijn zeer veel overeenkomsten met de actuele genocidepoging op de Jezidi's rond de berg Sinjar door de strijders van de Islamitische Staat (IS). Het lijden van een klein volk dat al eeuwen om zijn anders-zijn wordt vervolgd, wordt hier pijnlijk duidelijk.
Het is kinderlijk eenvoudig om in dit 19e-eeuwse avonturenboek een groot aantal (post)koloniale en foute cultuur-toe-eigenende zinnen en alinea's aan te wijzen om daarmee het boek neer te sabelen en de hoge morele standaard van het huidige tijdsgewricht te verheerlijken. Dat ga ik dan ook zeker niet doen. Dat zou in mijn ogen niet alleen een overbodige, overdreven simplistische onderneming zijn maar ook een grove onderschatting van het kritische vermogen van de lezer, zelfs van de jeugdige lezer.
Lees het boek, geniet van dit 19e -eeuwse reis- en avonturenverhaal, huiver, glimlach en frons af en toe de wenkbrauwen.
In de jaren '60 heb ik als puber de boeken van Kara Ben Nemsi en Old Shatterhand letterlijk verslonden. Nu, 57 jaar later, herlees ik er één:'Durch die Wüste und Harem' uit 1892 (in het Nederlands: 'Kara Ben Nemsi', vertaling van L. Montagne-Andres; uitg. Kadmos Weert), om de fascinatie van destijds nog eens te ondergaan.
Even vooraf. Toen in 2014 een grote groep strijders van de Islamitische Staat (IS) de Jezidische bevolking rond de berg Sinjar in Irak deels wilde uitmoorden en deels in slavernij wilde wegvoeren, bleek dat de meeste Nederlanders nog nooit van de Jezidi's gehoord hadden. Op radio en tv werd daarom door een inderhaast bijeengetrommeld groepje deskundigen een week lang elke avond uitgelegd wat men onder de Jezidische geloofsgemeenschap diende te verstaan. Voor één groep was die uitleg overbodig, nl. voor de Karl May-lezers die 'Kara Ben Nemsi' nog kenden. In hoofdstuk 18-20 van het boek (en ook in de beginhoofdstukken van deel 2 uit de 'Oriëntreeks) worden de Jezidi's namelijk uitvoerig cultureel en religieus door Karl May beschreven.
'Kara Ben Nemsi, het boek.
In hoofdstuk 1 maken we kennis met Halef, de dienaar en gids van Kara Ben Nemsi. Hij is klein van stuk, ijdel, hebzuchtig, trouw en boven alles moslim; hij wil niets liever dan zijn Duitse (vandaar Nemsi) meester tot de islam bekeren. Niet alleen uit bekeringsdrift, zegt hij, maar ook om zijn ongelovige meester te behoeden voor de zware straffen in de islamitische hel. Moslims die hebben gezondigd, krijgen immers maar een korte straftijd in de hel. Christenen en andere ongelovigen staat altijd een lange, zware straftijd in de islamitische hel te wachten. Kara Ben Nemsi - de beroemde christelijke schrijver en avonturier- kan dus maar beter moslim worden.
Het boek opent met een bespreking van de begrippen hel en hemel in de islam. Pas na een aantal bladzijden komt het verhaal dat zich in allerlei landstreken in het Ottomaanse Rijk afspeelt, langzaam op gang. Kara Ben Nemsi en Halef raken indirect betrokken bij een moord in de woestijn (in Tunesië) en besluiten de daders op te sporen.
In hoofdstuk 2 demonstreert Karl May dan eindelijk zijn befaamde vertelkunst als hij de held en zijn kleine dienaar ternauwernood aan een afschuwelijke verdrinkings- of verstikkingsdood in het surrealistische decor van een gevaarlijk zoutmeer laat ontsnappen. Ik voelde tijdens het lezen weer de huivering die ik als 14-jarige ook gevoeld moest hebben. Echter, interessanter dan het avontuur in het zoutmeer vond ik nu de passages waarin de religie om de hoek komt kijken, bijvoorbeeld die waarin Halef na de redding uit het zoutmeer meteen Soera 64 uit de koran begint te bidden, terwijl hij kort daarvoor al samen met de gids Sadek luidkeels Soera 1 gereciteerd had. Van Soera 6 citeert Karl May de eerste 3 zinnen; Soera 1, de kortste Soera, wordt natuurlijk in zijn geheel geciteerd. Al verder lezend valt het me nu op dat het werkelijk wemelt van dit soort educatieve religieuze en culturele context-schetsen en wetenswaardigheden. Behalve als avonturenboek lijkt 'Kara Ben Nemsi' nadrukkelijk ook, en misschien vooral, als reisboek en sociaal- cultureel (antropologisch) leerboek bedoeld te zijn. (Bedoeïenen, Turken, Arabieren, Europeanen, Armeniërs, Koerden, Nubiërs, Jezidi's ...enz. krioelen in allerlei landstreken in 'de Oriënt' door elkaar heen en worden nauwkeurig beschreven en van elkaar onderscheiden.) Nu ik 71 jaar ben, hebben vooral de laatste twee functies van het boek (reisboek en cultureel leerboek) mijn aandacht. Met grote regelmaat zoek ik ook iets op in bijvoorbeeld de atlas, het Turkse woordenboek of de koran, om het verhaal beter te kunnen situeren en - ja, ik geef het toe- te kunnen controleren. Karl May's documentatie is indrukwekkend en ik heb hem (nog) niet op een fout kunnen betrappen. (Hij bezocht immers pas in 1899 voor het eerst de 'Oriënt'', terwijl hij het boek Kara Ben Nemsi (Durch die Wüste) al in 1892 geschreven had.)
Als 14-jarige las ik Kara Ben Nemsi natuurlijk als een spannend avonturenboek. De culturele lessen en de aardrijkskundige routes, hoe leerzaam ik die destijds ook vond, nam ik op de koop toe.
Dan volgt in hoofdstuk 3 de doldwaze ontmoeting met de vrouw van de Turkse stadhouder die onder toezicht van de Bey van Tunis in de oase van Kbilli resideert en het schiereiland Nifsawa bestuurt. (We leren overigens in dit hoofdstuk veel zinnetjes en uitdrukkingen in de Turkse taal.)
Kara Ben Nemsi is met Halef en de zoon van de omgekomen gids Sadek gevangengenomen door de Turkse stadhouder en dreigt op de binnenplaats van de residentie met stokslagen gestraft te worden voor zijn brutale gedrag. Samen met zijn twee helpers weet hij echter met een onverwachtse aanval de stadhouder en zijn soldaten te overrompelen. Kara Ben Nemsi, gewapend met een mes, houdt de doodsbange stadhouder in bedwang. Op dat moment verschijnt de kleine, dikke, gesluierde vrouw van de stadhouder ('de roos van Kbilli') op binnenplaats.
"Deze ronde dame die met een soort zwemmende beweging onder haar vele omhulsels op me af koerste, was dus de vrouw van de stadhouder." - "Dood hem niet", riep ze, "hij is mijn man!" ('Öldürme onu, benim kocam dir!') - "Als u mij het morgenrood van uw gelaat toont, o bloem van de oase, zal ik hem loslaten", zei ik. Onmiddellijk vloog de (Arabische) sluier van haar gezicht. Voor me zag ik een kleurloos, pafferig vrouwengezicht, dat zo dik was, dat de ogen en het stompe neusje nauwelijks te zien waren. Zij was misschien veertig jaar en het was duidelijk dat ze probeerde haar leeftijd te verbergen door haar wenkbrauwen pikzwart en haar lippen vuurrood te maken. Een zwarte stip op iedere wang maakte haar uiterlijk nog wonderlijker. -"Het is te danken aan uw lieftalligheid dat ik hem niet fijndruk als een insjir (vijg) die in de pers ligt om gedroogd te worden. Uw stem klinkt als een fluit, uw oog straalt als de zon en uw gestalte is als de gestalte van Sjerehazade. Alleen voor u breng ik het offer hem in leven te laten."
Enfin, Kara Ben Nemsi merkt al gauw dat de Stadhouder onder de plak van zijn vrouw leeft. Zij snauwt hem voortdurend af en bepaalt de gang van zaken. Niet de Stadhouder is de baas in de residentie, maar zijn vrouw. De voortdurend vleiende Kara Ben Nemsi komt met haar overeen dat hij haar man en de soldaten vrijlaat en zelf als gast in de residentie mag blijven. Eerst zullen ze samen geroosterde schapenbout en koeskoes gaan eten. Aan het einde van het hoofdstuk komt Kara Ben Nemsi tot de conclusie dat "de pantoffel in het oosten dezelfde toverkracht heeft als in het westen." En hij verzucht even later: "O, jullie arme pantoffelhelden. Jullie lot is overal hetzelfde: in het noorden en het zuiden, in het oosten en het westen."
Ik meen me te herinneren dat ik als 14-jarige lezer plechtig in mezelf zwoer dat ik later nooit ofte nimmer een pantoffelheld zou worden, maar, integendeel, een échte held als Kara Ben Nemsi.
In de volgende drie hoofdstukken zien we de held in Egypte een Christelijk meisje uit Montenegro redden dat door een Turkse misdadiger ontvoerd is en gevangen wordt gehouden in een versterkte, verlaten woning (met harem) aan de oever van de Nijl. Bij de reddingsoperatie komt Kara Ben Nemsi bijna door verstikking om het leven in een soort ondergrondse watertunnel. En een paar uur later ontsnappen hij en zijn metgezellen weer op het nippetje aan de dood als hun schip een duizelingwekkende slalomtocht maakt over een gevaarlijke stroomversnelling in de Nijl.
A propos stroomversnelling. In deze hoofdstukken is ook duidelijk zichtbaar hoe Karl May door middel van soms té opzichtige toevalligheden extra tempo in het verhaal aanbrengt. Als hij bijvoorbeeld ontdekt heeft dat er zich in een harem een ongelukkig zuchtend meisje bevindt, hoort hij een paar uur later al in zijn hotel bij toeval dat een meisje met dezelfde naam door iemand anders (die zich ook in het hotel bevindt), gezocht wordt. En als er tijdens de wildwatertocht in de stroomversnelling iemand uit een schip valt dat vlak naast het hunne vaart, blijkt dat toevallig de boef te zijn die ze moesten hebben.
Een ander vertellerstrucje dat Karl May in dit boek een paar keer toepast om de spanning of het tempo in het verhaal een beetje op te voeren, is de -laat ik het zó benoemen- 'onverwachtse gevangenneming van de held'. Kara Ben Nemsi wordt in het boek drie of vier keer op een knullige, bijna held-onwaardige manier door vijanden of schurken overmeesterd, geboeid en gevangengenomen. Hierdoor krijgt hij de kans om bijv. de vijand af te luister, informatie te verzamelen en daarna een demonstratie te kunnen geven van zijn meesterlijke ontsnappingskunsten.
Als oudere lezer word je door dit soort narratieve trucjes steeds even uit je focus op het verhaal gestoten. Als 14-jarige jongen ervoer ik die helemaal niet als storend; integendeel, mijn bewondering voor de held nam er alleen maar door toe. Wie anders dan een begenadigde held als Kara Ben Nemsi kon gezegend zijn met zoveel toeval en zoveel geluk?
Een grote verrassing trof ik aan in hoofdstuk 5.
Kara Ben Nemsi hoort iemand op de gang van het hotel een Arabisch liedje zingen waarvan hij de Duitse melodie heel goed kent.
Het blijkt de Arabische vertaling te zijn van het lied:
"Wer kraucht dort nur im Busch herum?
Ich glaub', es ist ...."
En dat lied kennen we natuurlijk allemaal.
"Wat ruist er door het struikgewas?
Het is een ..."
Hé, Toon Hermans!
Toon was dus 'als jungske' ook een Karl May-lezer. Zijn inspiratie voor het beroemde liedje (uit de televisieshow van 1981) putte hij uit het boek Kara Ben Nemsi.
Het is vooral zo aardig dat alleen de Karl May-lezers (en vooral de hérlezers) dit weten en eigenlijk geheim hadden moeten houden. (Als ik via internet ga opzoeken of het geheim al aan de openbaarheid is prijsgegeven, tref ik de namen aan van de ongure en babbelzieke gebroeders Rogier en Michaël Steehouder die het Karl May-hérlezersgeheim in 2011 in het tijdschrift Onze Taal verklapt hebben; als zij dat níet gedaan hadden, had ik er in deze recensie uiteraard ook niet over gerept.)
Hoofdstuk 7 begint met een bladzijdelang citaat uit de Bijbel (Exodus IV, 19-31). Kara Ben Nemsi staat aan de oever van de Rode Zee en herdenkt met die Exodus-regels de uittocht van Mozes en het joodse volk uit Egypte. Hij zoekt een schip dat hem en Halef naar de overkant kan brengen, naar de stad Toer (de stad El-Tor of El Tur, in het zuidelijke deel van de Sinai). Ze vinden al gauw een schip dat onder de vlag van de sultan vaart en een Turkse bemanning heeft. Het schip haalt overal Zakat-gelden (islamitische belasting) op en vaart inderdaad naar Toer. In het ruziegesprek met de Turkse kapitein blijkt de christelijke Kara Ben Nemsi een heuse Koranspecialist te zijn, hij citeert de ene Soera na de andere, en krijgt het uiteindelijk voor elkaar dat hij en Halef voor een redelijke prijs met de boot mee mogen varen. Wat hem in problematische situaties als deze ook vaak van pas komt, is zijn 'bujuruldu', een reisdocument waarin staat dat Kara Ben Nemsi bescherming van de Pasja (en dus van de sultan) geniet.
De held en zijn kleine dienaar gaan aan boord. En natuurlijk liggen er intussen weer overal schurken op de loer...
Enfin, ik ga niet het hele boek bespreken. Ik ben nu pas op pagina 116 en het boek telt 365 pagina's.
Via Oman reist Kara Ben Nemsi naar het Aarabisch Schiereiland, waar hij als ongelovige de 'verboden stad' Mekka bezoekt (en hals over kop moet ontvluchten). Daarna reist hij - samen met een Engelsman- door naar Mesopotamië, richting Bagdad, Ninive. Hij raakt daarbij voortdurend verzeild in allerlei avonturen en beschrijft en passant verbluffend gedetailleerd de landstreken, lokale culturen, talen, planten, kleding, voeding, etc. etc. Hij schetst daarnaast een beeld van de nadagen van het Ottomaanse Rijk. Het centrale gezag van de Sultan in Istanbul verliest langzamerhand zijn greep op de stammen en hun sheiks. De lokale -veelal- Turkse gezagsdragers zijn corrupt en worden door de bevolking gehaat.
Op bladzijde 202 (hoofdstuk 13) tref ik een citaat aan dat ik toch even iets nader wil onderzoeken:
- "Van de zeldzame adsjwa dadel heeft de Profeet gezegd: Wie het vasten onderbreekt door dagelijks zes of zeven adsjwa te eten, hoeft de bekoring niet te vrezen."
In dit citaat vind ik twee dingen vreemd. Ten eerste het getal zes. En ten tweede het feit dat het blijkbaar is toegestaan het vasten even te onderbreken voor een paar heerlijke adsjwa dadels.
In de Hadith van Al-Bukhari wordt in deel 2, boek 15 gezegd dat de Profeet altijd een oneven aantal dadels eet. ("The Prophet used to eat odd number of dates.") Karl May had dan moeten schrijven: "vijf of zeven dadels". Natuurlijk is de Hadith van Bukhari niet de enige, er zijn nog meer gezaghebbende Hadith-verzamelingen. Ik ga dat- als ik tijd heb- verder uitzoeken. Óf Karl May vergist zich (wat ik bijna niet kan geloven) óf hij kent een Hadith-regel die ik niet ken, en voorlopig niet kan vinden.
(Een uur later...) Intussen heb ik een vergelijkbaar Hadith-citaat (weer bij Bukhari) gevonden: "I heard Allah's Apostle saying, "If Somebody takes seven 'Ajwa dates in the morning, neither magic nor poison will hurt him that day." (Volume 7, Book 71). Het is dus niet helemaal correct geciteerd door Karl May, die het iets spannender maakt dan het in werkelijkheid is. Maar nogmaals: Karl May heeft het misschien uit een andere (mij nog onbekende) Hadith-verzameling geciteerd.
(Een uur later...) De dadel-kwestie laat mij toch niet los. Ik blijf doorzoeken naar het bewuste citaat, en besluit dan uiteindelijk de originele Duitse tekst van 'Kara Ben Nemsi' ('Durch die Wüste und Harem') er maar eens bij te pakken. En daar lees ik: " Dann sah ich die seltene Adschwa, welche niemals in den Handel kommt; denn der Prophet hat von ihr gesagt: Wer das Fasten durch den täglichen Genuß von sechs oder sieben Adschwa bricht, der braucht weder Gift noch Zauber zu fürchten." Dit citaat ligt al iets dichter bij de tekst uit de Hadith. Er is in de Duitse tekst van Karl May geen sprake van het 'niet vrezen van de bekoring door de heerlijkste dadels', maar van het dagelijks breken van het vasten. De Hadith van Bukhari heeft het echter over dadels eten in de ochtend, en dat is toch iets anders. En de iets te vrije, deels onjuiste Nederlandse vertaling van L. Montagne-Andres heeft de verwarring nóg groter gemaakt.
(Overigens wordt ook in de Hadith van Sahih Muslim -in deel 5- over het eten van 7 Ajwa dadels in de ochtend gesproken: ""Whoever eats seven 'Ajwah dates in the morning, he will not be harmed by any poison or witchcraft that day". - vertaling van Nasiruddin al-Khattab.)
Vaak wordt beweerd - en Karl May was daar blijkbaar ook van op de hoogte- dat 'de overlevering' ook gezegd zou hebben dat het vasten door Mohammed na zonsondergang gebroken werd met een oneven aantal dadels en een glas melk. Ik heb die overlevering echter tot op heden nog niet kunnen vinden. Misschien moet ik nog eens gaan zoeken in de oudste biografie van Mohammed van Ibn Ishaq uit ong. 735 n. Chr. (Daarover misschien later meer.)
De kwestie van het getal zes blijft echter overeind. Ik houd het er voorlopig even op dat Karl May hier een 'foutje' gemaakt heeft.
Ondertussen dendert het avonturenverhaal verder. De schrijver-avonturier Kara Ben Nemsi is niet alleen een epische held die kan vechten, schieten, paardrijden, vrijwel onzichtbare sporen volgen, leeuwen doden, vele talen spreken, spijkerschriftinscripties lezen, uit veel boeken citeren, legers formeren en drillen, maar hij is ook een door en door christelijke held die nooit iemand doodt. Vijanden en schurken worden op het moment suprême altijd door omstanders gedood. Ook predikt hij vrede, verzoening en schadevergoeding na stammenoorlogen.
In de laatste hoofdstukken (18-20) komt hij aan bij de 'duivelaanbidders', de Koerdische Jesidi's, die met veel meer sympathie beschreven worden dan de andere volkeren en nationaliteiten die hij in het boek ontmoet heeft. Met een grote belangstelling en empathie worden hun levenswijze en godsdienst beschreven. En met veel compassie laat Karl May de zachtaardige Jesidi's vertellen hoe erg ze door diverse vijanden in het verleden vermoord, beroofd, gemarteld en in slavernij weggevoerd zijn. En ook nu dreigen ze weer -tijdens hun grootste religieuze feest- overvallen te worden, ditmaal door de Turkse overheersers. Vanzelfsprekend zal Kara Ben Nemsi proberen daar een stokje voor te steken. Halverwege het Jezidi-verhaal eindigt het boek; in deel 2 van de Oriënt-reeks ('Door het wilde Koerdistan') kun je lezen hoe het verder gaat.
Sommige passages in het gruwelijke verhaal dat door de Jezidische priester Pir Kamek in hoofdstuk 18 verteld wordt, grepen met bij de keel, omdat ze zo actueel zijn en 10 jaar geleden (in 2014) geschreven hadden kunnen zijn; er zijn zeer veel overeenkomsten met de actuele genocidepoging op de Jezidi's rond de berg Sinjar door de strijders van de Islamitische Staat (IS). Het lijden van een klein volk dat al eeuwen om zijn anders-zijn wordt vervolgd, wordt hier pijnlijk duidelijk.
Het is kinderlijk eenvoudig om in dit 19e-eeuwse avonturenboek een groot aantal (post)koloniale en foute cultuur-toe-eigenende zinnen en alinea's aan te wijzen om daarmee het boek neer te sabelen en de hoge morele standaard van het huidige tijdsgewricht te verheerlijken. Dat ga ik dan ook zeker niet doen. Dat zou in mijn ogen niet alleen een overbodige, overdreven simplistische onderneming zijn maar ook een grove onderschatting van het kritische vermogen van de lezer, zelfs van de jeugdige lezer.
Lees het boek, geniet van dit 19e -eeuwse reis- en avonturenverhaal, huiver, glimlach en frons af en toe de wenkbrauwen.
8
Reageer op deze recensie