Dwaallichten: het andere perspectief
Dwaallichten, de eerste dichtbundel van Gerda Blees (1985), handelt over mensen die iets ‘bijzonders’ hebben waardoor zij buiten de maatschappij geplaatst zijn, als ‘anders’ beschouwd worden. Het zijn net ‘Dwaallichten’, ‘verdwaalden’ die op zoek zijn naar ‘het licht.’
De bundel opent met een gedicht met cijfers over de aarde: de hoeveelheid licht, het aantal oorschelpen, trommelvliezen en hersenhelften, het feit dat er dagelijks zo’n driehonderdduizend paar longen, oren en handen bijkomen. Als je de cijfers kent, begrijp je dan de ingewikkelde wereld? Is dan alles geordend?
De strak gecomponeerde bundel bestaat uit vijf delen, die elkaar min of meer opvolgen. Steeds is er spanning tussen gevoel en rede, emoties en exacte werkelijkheid. In het begin van de bundel gaat het over hoe je onzeker in de wereld kunt staan, vervolgens verschuift het naar twijfel, kwetsbaarheid, verwarring en waanzin. Steeds lijkt het perspectief op de wereld te verschuiven, probeert Blees de wereld en de mensen te begrijpen. Ze formuleert op een heel natuurlijke wijze en achter haar woordgebruik gaat een hele wereld schuil. Iemand die aan anorexia lijdt: “De honger heeft het laatste vlees van haar skelet gegeten en nu lukt het niet meer om haar vast te pakken zonder haar te breken.” Twee zussen die een ander leven leiden: “Ze kijken allebei een paar keer achterom. Maar geen een keer tegelijk.” En het ‘hoofdpersonage’ in de bundel:
"Soms val ik midden in mezelf uit elkaar
terwijl niemand het aan mij ziet – ik ben een ziekenwagen
zonder wielen, draag mezelf naar huis op een brancard
mijn maag draait rondjes als een gillend zwaailicht
maar ik zwijg en de mensen denken
dat mijn stilte een serene is."
In het deel ‘Waarom of waar’ gaat het over ontmoetingen met mensen, kijken naar anderen, pogingen om tot relaties te komen. Onophoudelijk zijn er pogingen om iemand te vinden waar je alles mee kunt delen, iemand die bij je past, de zoektocht naar geborgenheid. Je probeert grip te krijgen op je gevoelens, op de wereld. Maar steeds lukt het maar niet. Is dat erg? In een relatie ben je toch minder vrij?
“En het is alsof mijn buitenkant
is leeggelopen en ik langzaam van ons los begin te raken
als een stukje ducttape in de regen”
In ‘B’ doet de ‘hoofdpersoon’ er alles aan om zich te bewijzen de liefde waard te zijn. Ze is dolverliefd: “Het is springtij in mijn hart”. De exacte kennis en het gevoel komen met elkaar in conflict, ze raakt verward, weet niet wat ze moet doen om haar geliefde te veroveren: een titel, een baan, een Audi om hem op te halen. Het lukt weer niet:
“Ik wil niet dwingend overkomen B maar een beetje wederkerigheid was leuk geweest.”
In het derde gedeelte, ‘Volwassen vormen’, zien we hoe bij een aantal mensen het gevoel voorrang heeft. De ouders van het ‘hoofdpersonage’ waarschuwen haar hiervoor. Hierdoor wordt ze onzeker, raakt ze verward.
“Blijf zitten houd je vast en laat de dwaallichten
de dwaallichten en maak je zinnen af.”
En dan gaat het mis in ‘De Lichtdrager.’ Deze gedichten staan dwars op de pagina afgedrukt. In dit gedeelte ontwikkelt zich de tragedie.
“Eerst was er het licht, daarna de schelpenranden
in mijn wang en dat ik dacht dat ik Odysseus was.”
Odysseus was ook op weg naar huis, zijn echtgenote. Het hoofdpersonage vindt dat ‘thuis’ in de inrichting waar ze opgenomen wordt. Daar ontmoet ze de dwaallichten, beschadigde mensen.
In ‘Laatste bericht’, het laatste gedicht uit de bundel staat:
“Het is belangrijk te begrijpen dat wij de dingen op een heel andere manier waarnemen dan u. Een knipperend tl-licht is voor ons bijvoorbeeld een gebeurtenis. Wij worden aangetrokken door het oplichten en uitdoven als motten, altijd op zoek naar de kern van het licht, ook als het onze dood is. (…) Wie wij zijn weet niemand, ook wij niet. Het zou zelfs kunnen dat wij de dingen helemaal niet op een andere manier waarnemen dan u.”
Er is dus toch hoop.
Reageer op deze recensie