Lezersrecensie
Speels, verrassend, diepgaand
“Eigenlijk zit er voor geen verschil in het schrijven van gedichten voor volwassenen en kinderen,” zei Erik van Os in een interview. Erik van Os (1963) heeft voor het eerst met ‘Had ik maar leuke kinderen’ een poëziebundel voor volwassenen geschreven. Het is een bundel vol met (over het algemeen) korte gedichten waarin de subtiliteit de diepere lagen aanboort. Ogenschijnlijk zijn het eenvoudige gedichten, geschreven in toegankelijke, heldere taal. Maar de lezer die tijd neemt om de gedichten op zich in laat werken wordt verrast, ziet veel moois. Niet voor niets schrijft hij in het voorwoord van deze bundel dat poëzie voor hem bijvoorbeeld een dubbele espresso is op een Italiaans terras, of een pot kamillethee aan de keukentafel. Het zijn de alledaagse dingen die de dichter inspireren tot een andere kijk op de dingen. De abstractie van de poëzie zit niet in de woorden die hij schrijft, maar in de gedachten, de vragen die ze oproepen. Daarom is dit echt een dichtbundel voor volwassenen.
Dat je goed moet lezen blijkt onder meer uit het titelgedicht. Het refrein (het gedicht is tevens een liedje en een aantal gedichten uit de bundel zijn op muziek gezet en te vinden op Spotify) luidt:
“Had ik maar leuke kinderen
maar die van mij zijn stom.
Ik weet niet wat ik ermee moet.
Ik had ze keurig opgevoed
en vraag me af waarom
heb ik geen leuke kinderen.
Ze zijn stom.”
Maar als je goed leest klinkt er ook warmte door in deze regels, misschien wel bewondering voor de eigen keuzes die de kinderen hebben gemaakt. Het gedicht eindigt ook met ’Had ik maar….’ Daardoor wordt de lezer aan het denken gezet en als je dan de opdracht van het boek leest “Opgedragen aan mijn leuke kinderen” en op de laatste pagina “En trouwens, ook opgedragen aan mijn leuke vrouw” weet je dat Van Os de relatie tussen kinderen en ouders vol humor uitvergroot. Het geeft stof tot nadenken: geef je ze de vrijheid om de wereld te ontdekken of niet?
Die vrijheid is wel een rode draad in de bundel waarin Van Os reflecteert op zijn eigen leven. Dat doet hij op een voor ieder herkenbare manier, maar wel zo dat dit het particuliere overstijgt. Daardoor worden de gedichten universeel. In ‘En ze leefden’ gaat het over hoe zijn eigen ouders hem wensten: “kneedbaar als klei.” Met een onverwachte pointe zet de dichter de zaak op zijn kop: “Zij geloofden in Spartaanse sprookjes en toen / kregen ze mij.” In ‘Efteling’ verdwaalt het kind, maar “Er was geen weg terug. En die bleef / ik nemen tegen beter weten in” zegt ook iets over de weg die ieder in het leven kiest, het jezelf zijn.
De loop van het leven is een tweede ’verhaal’lijn van de bundel. Dat begint met een kind dat de geborgenheid van thuis zoekt, de wereld ontdekt en zich verwondert over de dingen om zich heen (zoals in 1975 toen Suriname onafhankelijk werd en hij de eerste ‘neger’ ontmoette. In ‘Kennismaking’ gaat het om begrip, het zoeken naar overeenkomsten en niet naar het benadrukken van verschillen. Dat wordt mooi beschreven door het samen voetballen: “een bal en voeten kunnen zonder woorden”). Dan volgen de eerste verliefdheid “zoveel wolken, zo dichtbij / en ik zo ver van jou”, het opbouwen en bestendigen van een relatie en de barstjes daarin (in ‘Oevers’ gaat het over “de laklaag van de liefde”), het dromen over de toekomst, de ruzies, de kritiek op de maatschappij, liegen (“het was wieden tussen mijn woorden”), de kinderen en de terugblik op het leven, het verlangen naar vroeger, zo prachtig verwoord in het slotgedicht ‘Verjaardagscadeautje’ waarin hij als het ware zijn wereld opnieuw wil inkleuren. Het slotgedicht maakt de bundel rond:
“Als kleuter
een huis tekenen.
Volwassenen worden
in een ander huis
gaan wonen dan
een kleuter denkt.
De warmte missen
van een papieren zon.
Een auto tekenen
er achteruit mee wegrijden
tot ik weer vijf ben en blij
met nieuwe kleurpotloden.”
De taal van Erik van Os is transparant, ritmisch, allitereert vaak, is doorspekt met humor, bevat prachtige metaforen. Door compleet nieuwe metaforen te gebruiken wordt zijn poëzie krachtiger. In ‘Hemel’ gaat het over veel willen bereiken, schitteren, stralen als de zon. In de slotstrofe zet hij het met een paar woorden weer in perspectief: “En maar staren / met zijn allen / naar een stuk / systeemplafond.”
Bij poëzie is ook de vorm van belang. Een verrassing is ‘Pats!’. Dat gaat over wat een vrouw bedoelt. Het gedicht heeft de vorm van een vrouw. De sonnetvorm wordt vrij ingevuld (niet precies rekening houdend met de rijmschema’s bijvoorbeeld, maar wel met een chute) en een vondst is het gedicht waarvan de laatste regel de titel van het gedicht is (‘een paradijs op proef’).
De bundel vormt een hechte eenheid, het past allemaal wonderwel, al lijkt het allemaal zo terloops. Bijzonder is het openingsgedicht ‘Uit de inhoud’ waarin regels, fragmenten, uit andere gedichten in het boek samen een nieuw gedicht vormen en waarin hij in de laatste strofe zegt:
“Ik voel me zo goed mogelijk.
Kennelijk ben ik de enige
met begrip voor mijn situatie.”
Doelt hij hier op een nieuwe periode in zijn werk? Meer schrijven voor volwassenen? Graag!
Dat je goed moet lezen blijkt onder meer uit het titelgedicht. Het refrein (het gedicht is tevens een liedje en een aantal gedichten uit de bundel zijn op muziek gezet en te vinden op Spotify) luidt:
“Had ik maar leuke kinderen
maar die van mij zijn stom.
Ik weet niet wat ik ermee moet.
Ik had ze keurig opgevoed
en vraag me af waarom
heb ik geen leuke kinderen.
Ze zijn stom.”
Maar als je goed leest klinkt er ook warmte door in deze regels, misschien wel bewondering voor de eigen keuzes die de kinderen hebben gemaakt. Het gedicht eindigt ook met ’Had ik maar….’ Daardoor wordt de lezer aan het denken gezet en als je dan de opdracht van het boek leest “Opgedragen aan mijn leuke kinderen” en op de laatste pagina “En trouwens, ook opgedragen aan mijn leuke vrouw” weet je dat Van Os de relatie tussen kinderen en ouders vol humor uitvergroot. Het geeft stof tot nadenken: geef je ze de vrijheid om de wereld te ontdekken of niet?
Die vrijheid is wel een rode draad in de bundel waarin Van Os reflecteert op zijn eigen leven. Dat doet hij op een voor ieder herkenbare manier, maar wel zo dat dit het particuliere overstijgt. Daardoor worden de gedichten universeel. In ‘En ze leefden’ gaat het over hoe zijn eigen ouders hem wensten: “kneedbaar als klei.” Met een onverwachte pointe zet de dichter de zaak op zijn kop: “Zij geloofden in Spartaanse sprookjes en toen / kregen ze mij.” In ‘Efteling’ verdwaalt het kind, maar “Er was geen weg terug. En die bleef / ik nemen tegen beter weten in” zegt ook iets over de weg die ieder in het leven kiest, het jezelf zijn.
De loop van het leven is een tweede ’verhaal’lijn van de bundel. Dat begint met een kind dat de geborgenheid van thuis zoekt, de wereld ontdekt en zich verwondert over de dingen om zich heen (zoals in 1975 toen Suriname onafhankelijk werd en hij de eerste ‘neger’ ontmoette. In ‘Kennismaking’ gaat het om begrip, het zoeken naar overeenkomsten en niet naar het benadrukken van verschillen. Dat wordt mooi beschreven door het samen voetballen: “een bal en voeten kunnen zonder woorden”). Dan volgen de eerste verliefdheid “zoveel wolken, zo dichtbij / en ik zo ver van jou”, het opbouwen en bestendigen van een relatie en de barstjes daarin (in ‘Oevers’ gaat het over “de laklaag van de liefde”), het dromen over de toekomst, de ruzies, de kritiek op de maatschappij, liegen (“het was wieden tussen mijn woorden”), de kinderen en de terugblik op het leven, het verlangen naar vroeger, zo prachtig verwoord in het slotgedicht ‘Verjaardagscadeautje’ waarin hij als het ware zijn wereld opnieuw wil inkleuren. Het slotgedicht maakt de bundel rond:
“Als kleuter
een huis tekenen.
Volwassenen worden
in een ander huis
gaan wonen dan
een kleuter denkt.
De warmte missen
van een papieren zon.
Een auto tekenen
er achteruit mee wegrijden
tot ik weer vijf ben en blij
met nieuwe kleurpotloden.”
De taal van Erik van Os is transparant, ritmisch, allitereert vaak, is doorspekt met humor, bevat prachtige metaforen. Door compleet nieuwe metaforen te gebruiken wordt zijn poëzie krachtiger. In ‘Hemel’ gaat het over veel willen bereiken, schitteren, stralen als de zon. In de slotstrofe zet hij het met een paar woorden weer in perspectief: “En maar staren / met zijn allen / naar een stuk / systeemplafond.”
Bij poëzie is ook de vorm van belang. Een verrassing is ‘Pats!’. Dat gaat over wat een vrouw bedoelt. Het gedicht heeft de vorm van een vrouw. De sonnetvorm wordt vrij ingevuld (niet precies rekening houdend met de rijmschema’s bijvoorbeeld, maar wel met een chute) en een vondst is het gedicht waarvan de laatste regel de titel van het gedicht is (‘een paradijs op proef’).
De bundel vormt een hechte eenheid, het past allemaal wonderwel, al lijkt het allemaal zo terloops. Bijzonder is het openingsgedicht ‘Uit de inhoud’ waarin regels, fragmenten, uit andere gedichten in het boek samen een nieuw gedicht vormen en waarin hij in de laatste strofe zegt:
“Ik voel me zo goed mogelijk.
Kennelijk ben ik de enige
met begrip voor mijn situatie.”
Doelt hij hier op een nieuwe periode in zijn werk? Meer schrijven voor volwassenen? Graag!
2
Reageer op deze recensie