Lezersrecensie
Brengen ooievaars geluk?
“Ooievaars brengen geluk” luidt de eerste zin van Onomkeerbaar, de overtuigende debuutroman van Ines Nijs (1968), filoloog en freelance redacteur. Nijs studeerde in 2016 af aan de Schrijversacademie in Antwerpen. Ze woont en werkt afwisselend in België en Senegal.
Het hoofdpersonage Zoé Veneur (het verhaal wordt vanuit haar perspectief in de ik-vorm verteld) kijkt door het gordijn naar “ooievaars die gaten boren in het gras van de kloostertuin.” Een prachtig beeld zo aan het begin van het verhaal. Ooievaars keren terug van de overwintering in de lente, de periode die staat voor nieuw leven. Letterlijk betekent ooievaar geluksdrager en niet voor niets is deze vogel dan ook symbool van geboorte. Maar gaten boren in het gras van de kloostertuin staat voor iets anders dan zoeken naar voedsel. Zoé (en die naam betekent leven) gaat op zoek naar waar ze vandaan komt, zoekt naar sporen die haar daar meer over kunnen vertellen. Niemand vertelt haar iets en dat is vervelend als je opgroeit. Maar als je gaten begint te boren dan loop je ook risico’s.
Ines Nijs heeft met Onomkeerbaar een psychologische ontwikkelingsroman geschreven, die een familiegeschiedenis ontrafelt, geheimen onthult, trauma’s aan de oppervlakte brengt en het hoofdpersonage inzicht geeft. Zoé gaat op zoek naar zichzelf, wil zich bevrijden van alles waarvan ze voelt dat het voor haar verborgen gehouden wordt. Maar ze zoekt ook vertrouwen en veiligheid.
Verschillende verhaallijnen en generaties worden ingenieus met elkaar verknoopt in het verhaal. Ines Nijs vertelt enerzijds het verhaal chronologisch, maar maakt anderzijds sprongen in de tijd, gebruikt flashbacks en flashforwards. Ze zorgt ervoor dat het verhaal spanning blijft houden en schrijft in een ritme dat past bij de leeftijd van Zoé. Vol gevoel en met oog voor de schoonheid van het kleine weet ze een sfeer neer te zetten. Zoals wanneer Zoé in een kamer op het klooster komt: “Eenvoudig, geschikt voor een leven zonder afleiding, gewijd aan God. Een eenpersoonsbed, een kast, een tafel met een bijbel en een schrift, twee harde stoelen en ook hier een keur van spreuken aan de muur. Een mens zonder gebreken is een gebrekkig mens. Begin nooit je dag met de scherven van gisteren.”
Het verhaal speelt zich af in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Zoé woont alleen met haar moeder, Alida, een onevenwichtige vrouw, zwijgzaam, maar ook hard, en altijd aan het werk. Tijd voor Zoé heeft ze niet. Een vader kent Zoé niet, grootouders zijn niet in beeld. Moeder werkt in hotel Le Grand Veneur als schoonmaakster en Zoé groeit op bij Gust en Bertha, een ouder boerenechtpaar. Als Bertha overlijdt moet de dan tienjarige Zoé naar het internaat, de plek waar ook haar moeder naar school gegaan is. Op weg naar de school zien ze ooievaars en zegt Alida: “Ooievaars brengen geluk”. Zoé wordt in het klooster getroffen door de spreuk ‘On y revient toujours ’, dat wordt uitgelegd dat op deze plek iedereen thuiskomt, de prachtige glas-in-loodramen en de tuin als ware het een sprookje. Op school heeft Zoé het niet makkelijk en mist ze warmte. Zoé wordt ouder en wordt verliefd op Rudi, die op de schoolboerderij werkt. Helga, een klasgenootje dat haar altijd pest, komt daarachter en zorgt ervoor dat de liefde verstoord wordt. Aan het eind van haar schoolloopbaan, Zoé is dan achttien jaar, krijgen de leerlingen in de geschiedenisles de opdracht iemand op te zoeken die de oorlog heeft meegemaakt en over zijn/haar ervaringen een verslag te maken. Ze ziet een dia met daarop Hongaarse vluchtelingen die haar bekend voorkomt en vraagt zich af of ze haar vader op de foto ziet. Ze krijgt van niemand antwoorden en gaat daarom zelf op onderzoek uit. Ze komt de naam van haar vader te weten en zijn adres in Italië, komt erachter waarom haar moeder de achternaam Veneur draagt, verwondert er zich over dat zuster Godelieve veel van haar moeder weet en vraagt zich af waarom Alida zegt dat ze Godelieve haar altijd in vertrouwen kan nemen. Ooit zei Alida: “Onze familie dat zijn jij en ik. En zuster Godelieve.” Tijdens de Italiëreis, de afronding van het schooljaar, gaat ze haar vader zoeken en vindt hem. Dan komt ook de schokkende waarheid aan het licht en die is totaal anders dan Zoé had kunnen vermoeden. In een ontroerend mooi laatste hoofdstuk valt alles op zijn plek.
De auteur dwingt de lezer bij de les te blijven, te letten op details. De zin ‘On y revient toujours’ is er zo een. Het Ursulinenklooster is de plek waar de lijntjes bijeenkomen. Lees je scherp dat kom je erachter dat het klooster in Onze-Lieve-Vrouw-Waver staat. Zoé komt daar als kind binnen en kijkt in volle verwondering naar de glas-in-loodramen kijkt. Dat moet de ‘Wintertuin’ van het klooster zijn. En het hotel Le Grand Veneur waar Zoé en haar moeder Alida naar vernoemd zijn staat in Keerbergen en wordt inderdaad eind van de jaren zeventig verbouwd.
Ines Nijs heeft thema’s als eenzaamheid, onzekerheid, groei naar volwassenheid, (dromen van) geluk en verdriet, angst, opgroeien in een wereld van geheimen, omgaan met trauma’s, organisch verwerkt in haar verhaal. Ze schrijft scenisch en weet geloofwaardige personages neer te zetten. Je voelt wat Alida en Zoé doormaken, deze personages gaan onder je huid zitten. Als Zoé vragen stelt aan haar moeder vlucht die in het werk of gaat in de tuin werken: “ze gaat wroeten en graven, tot alle colère eruit is.” Zoé is onzeker, inwendig soms kwaad: “Giftige gedachten zijn als puisten, je drukt ze niet ongestraft weg.” Ines Nijs heeft zich prima verplaatst in haar hoofdpersoon en wat het betekent om nooit antwoorden te krijgen op dingen die je bezighouden. Het motto van Kahil Gibran geeft de kern van het verhaal weer: “Tussen wat wordt gezegd en niet bedoeld en wat wordt bedoeld en niet gezegd gaat de meeste liefde verloren.”
Ontmoet Zoé nogmaals ooievaars, vindt ze het geluk?
Het hoofdpersonage Zoé Veneur (het verhaal wordt vanuit haar perspectief in de ik-vorm verteld) kijkt door het gordijn naar “ooievaars die gaten boren in het gras van de kloostertuin.” Een prachtig beeld zo aan het begin van het verhaal. Ooievaars keren terug van de overwintering in de lente, de periode die staat voor nieuw leven. Letterlijk betekent ooievaar geluksdrager en niet voor niets is deze vogel dan ook symbool van geboorte. Maar gaten boren in het gras van de kloostertuin staat voor iets anders dan zoeken naar voedsel. Zoé (en die naam betekent leven) gaat op zoek naar waar ze vandaan komt, zoekt naar sporen die haar daar meer over kunnen vertellen. Niemand vertelt haar iets en dat is vervelend als je opgroeit. Maar als je gaten begint te boren dan loop je ook risico’s.
Ines Nijs heeft met Onomkeerbaar een psychologische ontwikkelingsroman geschreven, die een familiegeschiedenis ontrafelt, geheimen onthult, trauma’s aan de oppervlakte brengt en het hoofdpersonage inzicht geeft. Zoé gaat op zoek naar zichzelf, wil zich bevrijden van alles waarvan ze voelt dat het voor haar verborgen gehouden wordt. Maar ze zoekt ook vertrouwen en veiligheid.
Verschillende verhaallijnen en generaties worden ingenieus met elkaar verknoopt in het verhaal. Ines Nijs vertelt enerzijds het verhaal chronologisch, maar maakt anderzijds sprongen in de tijd, gebruikt flashbacks en flashforwards. Ze zorgt ervoor dat het verhaal spanning blijft houden en schrijft in een ritme dat past bij de leeftijd van Zoé. Vol gevoel en met oog voor de schoonheid van het kleine weet ze een sfeer neer te zetten. Zoals wanneer Zoé in een kamer op het klooster komt: “Eenvoudig, geschikt voor een leven zonder afleiding, gewijd aan God. Een eenpersoonsbed, een kast, een tafel met een bijbel en een schrift, twee harde stoelen en ook hier een keur van spreuken aan de muur. Een mens zonder gebreken is een gebrekkig mens. Begin nooit je dag met de scherven van gisteren.”
Het verhaal speelt zich af in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Zoé woont alleen met haar moeder, Alida, een onevenwichtige vrouw, zwijgzaam, maar ook hard, en altijd aan het werk. Tijd voor Zoé heeft ze niet. Een vader kent Zoé niet, grootouders zijn niet in beeld. Moeder werkt in hotel Le Grand Veneur als schoonmaakster en Zoé groeit op bij Gust en Bertha, een ouder boerenechtpaar. Als Bertha overlijdt moet de dan tienjarige Zoé naar het internaat, de plek waar ook haar moeder naar school gegaan is. Op weg naar de school zien ze ooievaars en zegt Alida: “Ooievaars brengen geluk”. Zoé wordt in het klooster getroffen door de spreuk ‘On y revient toujours ’, dat wordt uitgelegd dat op deze plek iedereen thuiskomt, de prachtige glas-in-loodramen en de tuin als ware het een sprookje. Op school heeft Zoé het niet makkelijk en mist ze warmte. Zoé wordt ouder en wordt verliefd op Rudi, die op de schoolboerderij werkt. Helga, een klasgenootje dat haar altijd pest, komt daarachter en zorgt ervoor dat de liefde verstoord wordt. Aan het eind van haar schoolloopbaan, Zoé is dan achttien jaar, krijgen de leerlingen in de geschiedenisles de opdracht iemand op te zoeken die de oorlog heeft meegemaakt en over zijn/haar ervaringen een verslag te maken. Ze ziet een dia met daarop Hongaarse vluchtelingen die haar bekend voorkomt en vraagt zich af of ze haar vader op de foto ziet. Ze krijgt van niemand antwoorden en gaat daarom zelf op onderzoek uit. Ze komt de naam van haar vader te weten en zijn adres in Italië, komt erachter waarom haar moeder de achternaam Veneur draagt, verwondert er zich over dat zuster Godelieve veel van haar moeder weet en vraagt zich af waarom Alida zegt dat ze Godelieve haar altijd in vertrouwen kan nemen. Ooit zei Alida: “Onze familie dat zijn jij en ik. En zuster Godelieve.” Tijdens de Italiëreis, de afronding van het schooljaar, gaat ze haar vader zoeken en vindt hem. Dan komt ook de schokkende waarheid aan het licht en die is totaal anders dan Zoé had kunnen vermoeden. In een ontroerend mooi laatste hoofdstuk valt alles op zijn plek.
De auteur dwingt de lezer bij de les te blijven, te letten op details. De zin ‘On y revient toujours’ is er zo een. Het Ursulinenklooster is de plek waar de lijntjes bijeenkomen. Lees je scherp dat kom je erachter dat het klooster in Onze-Lieve-Vrouw-Waver staat. Zoé komt daar als kind binnen en kijkt in volle verwondering naar de glas-in-loodramen kijkt. Dat moet de ‘Wintertuin’ van het klooster zijn. En het hotel Le Grand Veneur waar Zoé en haar moeder Alida naar vernoemd zijn staat in Keerbergen en wordt inderdaad eind van de jaren zeventig verbouwd.
Ines Nijs heeft thema’s als eenzaamheid, onzekerheid, groei naar volwassenheid, (dromen van) geluk en verdriet, angst, opgroeien in een wereld van geheimen, omgaan met trauma’s, organisch verwerkt in haar verhaal. Ze schrijft scenisch en weet geloofwaardige personages neer te zetten. Je voelt wat Alida en Zoé doormaken, deze personages gaan onder je huid zitten. Als Zoé vragen stelt aan haar moeder vlucht die in het werk of gaat in de tuin werken: “ze gaat wroeten en graven, tot alle colère eruit is.” Zoé is onzeker, inwendig soms kwaad: “Giftige gedachten zijn als puisten, je drukt ze niet ongestraft weg.” Ines Nijs heeft zich prima verplaatst in haar hoofdpersoon en wat het betekent om nooit antwoorden te krijgen op dingen die je bezighouden. Het motto van Kahil Gibran geeft de kern van het verhaal weer: “Tussen wat wordt gezegd en niet bedoeld en wat wordt bedoeld en niet gezegd gaat de meeste liefde verloren.”
Ontmoet Zoé nogmaals ooievaars, vindt ze het geluk?
1
3
Reageer op deze recensie