Taalicoontjes
Als er een kind geboren wordt en familieleden en vrienden komen op kraambezoek wordt wel gezegd: ‘Geniet er maar van, voor je het weet is het voorbij.’ De waan van alledag is anders. Tommy Wieringa (1967) schrijft in Totdat het voorbij is: ‘Toen mijn tweede dochter geboren werd was ik de volgende morgen om zes uur aan het werk.’ Meteen voegt hij eraan toe: ‘Niet uit plichtsbesef maar omdat ik wakker was en toch niet anders te doen had.’
In Totdat het voorbij is, een persoonlijk document, reflecteert hij op het vaderschap, observeert hij zijn dochters en hoe ze opgroeien. Dat doet hij in korte verhaaltjes van hooguit twee pagina’s. Maar de wereld die Wieringa creëert, de ruimte die hij schept, de taal die hij gebruikt, de verbindingen die hij legt naar zijn wereld, de verwondering die hij oproept, de onbevangenheid van kinderen die hij beschrijft in drieëntwintig miniatuurtjes heeft meer impact dan alle opvoedboeken bij elkaar. Hij schrijft met zoveel liefde. Er is een trotse vader aan het woord. Wieringa schrijft compact, fijnzinnig met gevoel voor ieder detail. En wat is zijn taal mooi. Hij hoort nylons ‘knisteren’ en als de kater blind geworden is schrijft hij ‘zijn melkwitte ogen dreven als wolken in hun kassen.’
Als Wieringa op het gemeentehuis de geboorteaangifte wil ondertekenen met zijn Papermate rollerball moet het opnieuw. Die inkt vervaagt, net zoals die van een vulpen. De ambtenaar: ‘Als uw dochter over tachtig jaar haar geboortebewijs opvraagt, is het net of u het niet ondertekend hebt. Balpeninkt is goed, of potlood, nog beter. (…) Ik denk aan de manuscripten die ik aan het Letterkundig Museum heb afgestaan, alles vulpeninkt, niks scripta manent.’
Wanneer hij tijdens een interview zegt dat hij niet meer reist maar ‘een erfgebonden vogelkijker is geworden die luiers verschoont, flesjes verwarmt en duizendmaal hetzelfde kinderliedje zingt’ komt de vraag of hij niet ongelukkig is. ‘Hoe kun je ongelukkig zijn als je de wereld opnieuw ziet beginnen.’
Wieringa legt vast wat hem opvalt bij het opgroeien van zijn dochters. Hij wil het voor de toekomst vasthouden, hij fotografeert om te behoeden ‘voor het wegglippen van de tijd.’ ‘Maar al die duizenden bevroren momenten vangen de tijd niet, ze leggen hem slechts koud en onbeweeglijk vast.’ Achter zijn observaties gaat een hele wereld schuil. Als hij vanuit zijn werkkamer een koe ziet die kalft, realiseert hij zich dat het kalf later die dag van zijn moeder gescheiden zal worden. ‘Hun leven samen duurt maar één dag. Maar het lacrimae rerum is voor later als mijn dochters groot zijn. Mijn opdracht is om de droom nog even te laten duren.’
Hij reflecteert op zijn eigen verleden, zoals bij het maken van vlierbloesem dat hij met zijn vader deed. Met zijn dochter is het anders. De smaak is anders. ‘De verloren tijd: je kunt de handelingen nabootsen maar de smaak nooit terughalen.’
Bij opgroeien hoort de verwondering van kinderen bijvoorbeeld over leren lezen, het ontdekken van taal en het plezier beleven aan de taal door scheldwoorden te verzinnen, maar ook boosheid, bijvoorbeeld als Sinterklaas niet blijkt te bestaan. Het geeft een deuk in het vertrouwen in de ouders: ‘Wat is er dan wel waar?’ Ook loslaten maakt deel uit van het proces van ouder worden.
Het boek gaat over de bijzondere relatie van een vader met zijn kinderen, de liefde voor zijn dochters spat ervan af. Wieringa wil ervan genieten Totdat het voorbij is. En dat kan eerder zijn dan je denkt. Wieringa denkt elke avond als hij zijn dochters een nachtkus geeft aan een scene uit Irvings De wereld volgens Garp: als de adem iets zurigs heeft gekregen begint het verval, het geleidelijk sterven.
Wieringa tast een onderwerp af, weet kleine gebeurtenissen een nieuwe betekenis te geven, schildert met taal. Het levert ‘taalicoontjes’ op.
Reageer op deze recensie