De kunst van falen
Waagstukken is de goed getroffen titel van het eerste prozawerk van Charlotte Van den Broeck (1991). Het boek is een mengeling van feit en fictie. In dertien (niet voor niets het ongeluksgetal) ‘verhalen’/essays doet ze onderzoek naar architecten die alles in de waagschaal stelden om hun kunstwerk te bouwen. Architecten zijn makers, vaklui, denken vooruit, maar moeten ook diplomatiek zijn. Ze durven, willen zich laten zien, hopen op waardering. Niet altijd wordt hun creativiteit beloond. Net als bij schrijvers. Soms gaat het fout: een filmtheater dat instort, een fort dat niet vanaf het water gezien mag worden, een kazerne met te weinig toiletten, de kritiek van het publiek op het gebouw van de Wiener Staatsoper. Het gevoel gefaald te hebben leidt tot de ultieme consequentie: zelfmoord plegen. Overigens plegen lang niet alle architecten in dit boek zelfmoord. Waagstukken is een boek waarin de bezetenheid, falen en omgaan met falen centraal staan. Word je door te falen niet beter in je werk, is een vraag die zich opdringt.
Waagstukken is ook een zelfonderzoek dat gaat over Van den Broecks schrijverschap, haar streven naar perfectie, over onzekerheid en doorzetten. In elk hoofdstuk legt de auteur een verbinding naar zichzelf, naar haar jeugd, naar de liefde, naar wie ze is. De verbinding van deze twee lagen maakt het tot een geslaagd waagstuk.
‘Bij alles heb ik steeds het volmaakte voor ogen. Het onhaalbare steekt me aan: als het niet kan, wil ik het des te meer, roekeloos wil ik het, ongeacht de gevolgen.’
Het openingsverhaal vormt de basis voor de queeste van Van den Broeck: bezoeken van mislukkingsplekken (het merendeel in Europa en drie in de Verenigde Staten) en proberen uit te vinden wanneer een mislukking de moeite waard is om ervoor te sterven. De architect van het Stedelijk Zwembad in Turnhout, Van den Broecks geboortestad, zou zich verhangen hebben in de wegzakkende kelder van het zwembad. Het zwembad vertoont allerlei defecten. Sinds de opening is het nooit langer dan drie maanden open geweest. Zo raakt een meisje met haar paardenstaart verstrikt in de afzuiginstallatie en verandert het water in melk. Het blijkt dat de architect helemaal geen zelfmoord heeft gepleegd. Zo staan er meer legenden in het boek.
‘Wanneer wordt een fout groter dan het leven of zo allesomvattend groot dat het leven zelf een mislukking wordt?’
Architectuur is zichtbaar in de openbare ruimte. Gaston Eysselinck is idealist pur sang, wil architectuur toegankelijk maken en kunst daarin integreren. Hij ontwerpt het P.T.T./R.T.T.-gebouw in Oostende. Hij stopt zijn ziel en zaligheid in het gebouw, maar er is zoveel kritiek op zijn werk dat hem zelfs de toegang tot de bouwwerf ontzegd wordt. Een half jaar later pleegt hij zelfmoord, niet omwille van het gebouw, maar omdat zijn geliefde Georgette Troy overleed en hij zonder haar niet verder wilde leven.
Van den Broeck kiest voor verschillende vormen in haar boek: een brief, dagboeknotities, filosofische beschouwingen, hilarische ontmoetingen, rake observaties, historische gegevens. Het maakt het boek afwisselend en nodigt uit om zelf op onderzoek uit te gaan. Poëtische taal kom je overal tegen in het boek. Ze vergelijkt de stad Wenen met gebak. Waakhonden: ‘De getande blaf van een stel Duitse herders’ en als na een brand de dorpelingen de handen ineenslaan voor de herbouw van hun kerk schrijft ze ‘elke steen die werd bijgezet: een kiezel op het pad naar het Paradijs.’
De vormgeving is bijzonder. Op de cover ‘The Sea’, een schilderij van Lowry. De zee zou zomaar een metafoor voor ‘het strijden in het leven’ kunnen zijn, of metafoor van de leegte die falen kan oproepen. Het boek heeft geen mooie gladde rug, maar zicht op de binding. Alsof de auteur letterlijk wil laten zien dat de dertien verhalen met elkaar en met haar verbonden zijn. De oplossing van de queeste van Charlotte Van den Boeck, de reden waarom kunstenaars zelfmoord plegen staat in de laatste zin. Dan valt alles op zijn plek.
Waagstukken is een juweel!
Reageer op deze recensie