Lezersrecensie
Hier te veel, daar te weinig
Het verhaal speelt zich af in Londen in de jaren ’80. De 32-jarige Charlie is na een mislukte carrière als jurist werkloos. Hij is geïnteresseerd in computers, AI en robots, en als er na lange ontwikkeling een serie van 25 ‘menselijke robots’ op de markt komt (13 Eva’s en 12 Adams), besluit hij met geld van een erfenis er een te kopen. Aangezien de Eva’s al op zijn, wordt het een Adam. Samen met zijn 10 jaar jongere bovenbuurvrouw Miranda, op wie hij verliefd is, besluit hij Adam te personaliseren en als gezamenlijke huisgenoot te adopteren. Al gauw ontstaat er een soort van driehoeksverhouding tussen Miranda, Charlie en Adam (die ook verliefd wordt op Miranda). Maar ook komen Charlie en Miranda tot de ontdekking dat deze menselijke robots weliswaar een verbluffend staaltje techniek zijn maar toch niet zo’n fijne huisgenoot als ze hadden gehoopt. Adam blijkt een geheim van Miranda te kennen, en dat heeft uiteindelijk verstrekkende gevolgen.
Waar de meeste science fiction-achtige verhalen zich in een fictieve toekomst afspelen, speelt dit verhaal zich in een alternatief verleden af. Dit komt bijv. tot uiting in het feit dat Groot-Brittannië de Falkland-oorlog verliest in plaats van wint, dat er al zelfrijdende auto’s bestaan, en dat er dus al zo’n grote stappen op gebied van AI zijn gemaakt dat er (op het oog) menselijke robots bestaan. Deze techniek is vooral ontwikkeld door Alan Turing (die in onze wereld al in 1954 overleden is, maar in dit verhaal nog steeds leeft). De keuze van de schrijver voor deze setting is bijzonder, maar wordt helaas veel te ver doorgevoerd; er ontstaan allerlei verhaallijnen over de Falkland-oorlog, het daaropvolgende politieke debacle van Margaret Thatcher en verwikkelingen rondom haar opvolger, die niets met het kerngegeven van de robot-mens te maken hebben en alleen maar afleiden van de verhaallijn. Zo zijn er meer subplots die meer bladvulling zijn dan toegevoegde waarde hebben.
Waar dit soort subplots het verhaal dus flink vertragen, verlopen andere gebeurtenissen, die wel bijdragen, juist in sneltreinvaart. Zo beschouwt Charlie op pagina 11 zijn bovenbuurvrouw nog als ‘gewoon een buurvrouw’ en nog geen 5 pagina’s verder is hij smoorverliefd op haar. Ook de subplot rondom de vijfjarige Mark verloopt in een ongeloofwaardig tempo. Binnen een half uur slaagt Miranda erin Charlie ervan te overtuigen Mark te adopteren.
Jammer is ook dat de karakters van Miranda en Charlie weinig tot ontwikkeling komen. Charlie is en blijft een soort van mislukte loser die zich vooral laat leiden door wat anderen denken, en Miranda’s karakter blijft vooral vaag en mysterieus, en we ontdekken eigenlijk niet wat er echt in haar omgaat.
Door de verhaallijnen die alle kanten opvliegen, dreigt het feitelijke verhaal en de kernvragen van het boek onder te sneeuwen: Wat maakt een mens tot een mens? Hoe dicht kan een robot daarbij komen? Zal de robot ooit de mens verdrijven? En dat is jammer, want dit zijn mooie en spannende levensvragen. Adam blijkt een soort perfecte mens te zijn, die alles kan beredeneren, een enorme kennis heeft, overal over mee kan praten, zich als voorvechter van de waarheid opstelt en ook nog eens gevoelens heeft. Charlie en Miranda daarentegen zijn ‘gewone’ mensen met allerlei nukken en tekortkomingen. Maar is dat erg? Gaandeweg wordt duidelijk dat juist die imperfectie de mens tot een echt mens maakt. Ook de vraag wat de waarde van kunstmatig leven is, komt aan de orde. Heeft dit ‘leven’ dezelfde rechten als een echt mens? En als je een robot vernietigt, pleeg je dan moord? De essentie van de mens zit in zijn brein, maar omdat we nog zo weinig over ons brein weten, is elke kunstmatige benadering daarvan (zoals een AI-gestuurd robot-brein) per definitie een mislukking. Zoals Turing op zeker moment zegt: ‘De Adams en Eva’s konden ons niet begrijpen, omdat wij onszelf niet konden begrijpen.’ Grappig in dit verband is de verhaallijn over Miranda’s vader, die bij een kennismaking met Adam en Charlie denkt dat Adam de mens is en Charlie de robot.
Opvallend is ten slotte de titel van het boek, ‘Machines zoals ik’. Deze titel suggereert dat het boek vanuit het perspectief van een machine (Adam dus) geschreven is, maar het verhaal is volledig vanuit het perspectief van Charlie geschreven, in de ik-vorm. Slechts op één moment, tegen het einde, horen we een uitspraak van Adam waar hij blijk geeft van het besef dat hij een machine is en geen mens. Als hij een zelfgemaakt gedicht voordraagt, zegt hij ‘Het gaat over machines zoals ik en mensen zoals jullie en onze gezamenlijke toekomst ..’
Machines zoals ik is daarmee in de basis een zeer intrigerend en prikkelend verhaal, maar het komt door te veel subplots enerzijds en te weinig diepgang op het hoofdplot anderzijds helaas onvoldoende uit de verf. Een gemiste kans.
Waar de meeste science fiction-achtige verhalen zich in een fictieve toekomst afspelen, speelt dit verhaal zich in een alternatief verleden af. Dit komt bijv. tot uiting in het feit dat Groot-Brittannië de Falkland-oorlog verliest in plaats van wint, dat er al zelfrijdende auto’s bestaan, en dat er dus al zo’n grote stappen op gebied van AI zijn gemaakt dat er (op het oog) menselijke robots bestaan. Deze techniek is vooral ontwikkeld door Alan Turing (die in onze wereld al in 1954 overleden is, maar in dit verhaal nog steeds leeft). De keuze van de schrijver voor deze setting is bijzonder, maar wordt helaas veel te ver doorgevoerd; er ontstaan allerlei verhaallijnen over de Falkland-oorlog, het daaropvolgende politieke debacle van Margaret Thatcher en verwikkelingen rondom haar opvolger, die niets met het kerngegeven van de robot-mens te maken hebben en alleen maar afleiden van de verhaallijn. Zo zijn er meer subplots die meer bladvulling zijn dan toegevoegde waarde hebben.
Waar dit soort subplots het verhaal dus flink vertragen, verlopen andere gebeurtenissen, die wel bijdragen, juist in sneltreinvaart. Zo beschouwt Charlie op pagina 11 zijn bovenbuurvrouw nog als ‘gewoon een buurvrouw’ en nog geen 5 pagina’s verder is hij smoorverliefd op haar. Ook de subplot rondom de vijfjarige Mark verloopt in een ongeloofwaardig tempo. Binnen een half uur slaagt Miranda erin Charlie ervan te overtuigen Mark te adopteren.
Jammer is ook dat de karakters van Miranda en Charlie weinig tot ontwikkeling komen. Charlie is en blijft een soort van mislukte loser die zich vooral laat leiden door wat anderen denken, en Miranda’s karakter blijft vooral vaag en mysterieus, en we ontdekken eigenlijk niet wat er echt in haar omgaat.
Door de verhaallijnen die alle kanten opvliegen, dreigt het feitelijke verhaal en de kernvragen van het boek onder te sneeuwen: Wat maakt een mens tot een mens? Hoe dicht kan een robot daarbij komen? Zal de robot ooit de mens verdrijven? En dat is jammer, want dit zijn mooie en spannende levensvragen. Adam blijkt een soort perfecte mens te zijn, die alles kan beredeneren, een enorme kennis heeft, overal over mee kan praten, zich als voorvechter van de waarheid opstelt en ook nog eens gevoelens heeft. Charlie en Miranda daarentegen zijn ‘gewone’ mensen met allerlei nukken en tekortkomingen. Maar is dat erg? Gaandeweg wordt duidelijk dat juist die imperfectie de mens tot een echt mens maakt. Ook de vraag wat de waarde van kunstmatig leven is, komt aan de orde. Heeft dit ‘leven’ dezelfde rechten als een echt mens? En als je een robot vernietigt, pleeg je dan moord? De essentie van de mens zit in zijn brein, maar omdat we nog zo weinig over ons brein weten, is elke kunstmatige benadering daarvan (zoals een AI-gestuurd robot-brein) per definitie een mislukking. Zoals Turing op zeker moment zegt: ‘De Adams en Eva’s konden ons niet begrijpen, omdat wij onszelf niet konden begrijpen.’ Grappig in dit verband is de verhaallijn over Miranda’s vader, die bij een kennismaking met Adam en Charlie denkt dat Adam de mens is en Charlie de robot.
Opvallend is ten slotte de titel van het boek, ‘Machines zoals ik’. Deze titel suggereert dat het boek vanuit het perspectief van een machine (Adam dus) geschreven is, maar het verhaal is volledig vanuit het perspectief van Charlie geschreven, in de ik-vorm. Slechts op één moment, tegen het einde, horen we een uitspraak van Adam waar hij blijk geeft van het besef dat hij een machine is en geen mens. Als hij een zelfgemaakt gedicht voordraagt, zegt hij ‘Het gaat over machines zoals ik en mensen zoals jullie en onze gezamenlijke toekomst ..’
Machines zoals ik is daarmee in de basis een zeer intrigerend en prikkelend verhaal, maar het komt door te veel subplots enerzijds en te weinig diepgang op het hoofdplot anderzijds helaas onvoldoende uit de verf. Een gemiste kans.
1
Reageer op deze recensie