Lezersrecensie
Desolate desillusie
Spoilers!
Het boek beschrijft de ervaringen van de jonge geoloog Alfred Issendorf. Hij reist naar Noorwegen met de bedoeling om de hypothese van zijn leermeester, professor Sibbelee, te onderzoeken. Vanaf het begin kenmerkt het verhaal zich door tegenslag. Issendorf brengt op aanbeveling van Sibbelee een bezoek aan de bejaarde Noorse professor Nummedahl, met de bedoeling om de beschikking te krijgen over voor zijn onderzoek essentiële luchtfoto’s. Nummedahl herinnert zich dat Sibbelee hem ooit tegensprak en zegt geen idee te hebben van de gewenste luchtfoto’s. Beleefd hoort Alfred het nukkige betoog aan over de beoefening van de wetenschap en de Nederlandse filosofie van het zelfbehoud. Hopend om toch in de gunst te komen gaat Alfred met Nummedahl mee op een excursie door Oslo, maar in plaats van de luchtfoto’s krijgt hij een doorverwijzing naar de Geologische Dienst in Trondheim.
Eenmaal terug in zijn hotel krijgt het verhaal een wat andere wending. Er is ruimte voor herinnering en voor bespiegeling met een meer filosofisch karakter. Deze worden deels opgeroepen aan de hand van voorwerpen, zoals een fluit en een kompas met spiegeltjes. Zo wordt haast achteloos een visie op de geschiedenis van de mens ingeleid, met als resultaat een “Ik dat iets wil zijn.” Dat thema komt later op verschillende plaatsen in het boek terug. Alfred vraagt zich bijvoorbeeld af wat zijn kathedraal is en of er na voltooiing daarvan nog wel iemand zal zijn die weet dat hij daaraan gewerkt heeft. Het komt ook terug in een groepsfoto in een gedenkboek, die tijdens een congres waar zijn vader aan deelnam is gemaakt. Van bijna alle deelnemers zijn de namen vermeld, zo niet van zijn vader, waardoor Alfred erop gebrand raakt dat zijn naam niet ook in vergetelheid raakt. Als er een keer een foto in een boek verschijnt, zal zijn naam beslist daar moeten worden vermeld.
Na een vruchteloos bezoek aan de Geologische Dienst in Trondheim vervolgt Alfred zijn reis naar de andere deelnemers aan de expeditie. Hij voegt zich bij Arne Jordal, die zich elke materiële luxe ontzegt, om maar niet het verwijt te krijgen een rijkeluiszoon te zijn. Samen met het andere koppel, Qvigstadt en Mikkelsen, maken ze zwaar bepakt een voettocht door de desolate toendra van Finnmark, passeren vele waterstromen, terwijl muggen, steekvliegen en het niet aflatende zonlicht de aanwezigheid tot een ware beproeving maken. Alsof dat nog niet genoeg is, hoort Alfred dat zijn leermeester Sibbelee al jaren mikpunt van de spot van Nummedahl is en blijkt later dat Mikkelsen wel de beschikking heeft over luchtfoto’s. Na het bestuderen daarvan blijkt dat nergens een aanwijzing is die de hypothese van Sibbelee lijkt te bevestigen. De droom van wetenschappelijk succes verandert langzaam maar zeker in een nachtmerrie van mislukking, waarin het gevoel zich opdringt dat hij slachtoffer is van een monsterlijke samenzwering, dat het wantrouwen jegens zijn reisgenoten en Nummedahl aanwakkert.
"Een geheim bewustzijn ontbloot zich. Op dit moment gaat een tipje van de sluier omhoog die over het hele leven ligt: dat ik altijd en in alles weerloos, machteloos en vervangbaar als een atoom ben en dat alle bewustzijn, alle wil, hoop en vrees alleen maar manifestaties zijn van het mechanisme waarvolgens de menselijke moleculen zich bewegen in de peilloze kosmische materiedamp."
De koppels reizen afzonderlijk van elkaar verder. Na onenigheid over de te vervolgen route raken Alfred en Arne elkaar kwijt. Alfred treft Arne na een zoektocht dood aan, als gevolg van een noodlottig ongeval op een gladde rotswand. Nu de mislukking compleet is, rest niets anders dan op zoek te gaan naar de bewoonde wereld en compleet gedesillusioneerd huiswaarts te keren.
Hermans hanteert in feite twee schrijfstijlen. De passages die de voortgang van het verhaal beschrijven zijn veelal beschreven in korte zinnen, zonder al te veel overdaad. Hier en daar lijken het meer kreten dan zinnen. Zodra herinneringen en bespiegelingen aan de orde komen, is het tegendeel het geval. Het wordt dan meer breedsprakig, waarbij de formuleringen zowel meer scherpte als meer nuance bevatten. Het suggereert daarmee een onderscheid tussen lichaam en geest, tussen het Ik dat ondergaat en het Zijn dat beschouwt. De schrijver lijkt met deze vorm te verwijzen naar zijn beschrijving van de geschiedenis van de mensheid. In de eerste fase kent de mens nog niet zijn spiegelbeeld, totdat Narcissus met de ontdekking van zijn evenbeeld in het water ‘ik’ van ‘zelf’ kan onderscheiden. De waarheid ontvouwt zich met de uitvinding van de fotografie in de derde fase, waarmee de psychologie tot bloei komt. Die introspectie tegen de achtergrond van lijden en mislukken, maken het vele decennia na publicatie nog een buitengewoon leesbaar boek.
Het boek beschrijft de ervaringen van de jonge geoloog Alfred Issendorf. Hij reist naar Noorwegen met de bedoeling om de hypothese van zijn leermeester, professor Sibbelee, te onderzoeken. Vanaf het begin kenmerkt het verhaal zich door tegenslag. Issendorf brengt op aanbeveling van Sibbelee een bezoek aan de bejaarde Noorse professor Nummedahl, met de bedoeling om de beschikking te krijgen over voor zijn onderzoek essentiële luchtfoto’s. Nummedahl herinnert zich dat Sibbelee hem ooit tegensprak en zegt geen idee te hebben van de gewenste luchtfoto’s. Beleefd hoort Alfred het nukkige betoog aan over de beoefening van de wetenschap en de Nederlandse filosofie van het zelfbehoud. Hopend om toch in de gunst te komen gaat Alfred met Nummedahl mee op een excursie door Oslo, maar in plaats van de luchtfoto’s krijgt hij een doorverwijzing naar de Geologische Dienst in Trondheim.
Eenmaal terug in zijn hotel krijgt het verhaal een wat andere wending. Er is ruimte voor herinnering en voor bespiegeling met een meer filosofisch karakter. Deze worden deels opgeroepen aan de hand van voorwerpen, zoals een fluit en een kompas met spiegeltjes. Zo wordt haast achteloos een visie op de geschiedenis van de mens ingeleid, met als resultaat een “Ik dat iets wil zijn.” Dat thema komt later op verschillende plaatsen in het boek terug. Alfred vraagt zich bijvoorbeeld af wat zijn kathedraal is en of er na voltooiing daarvan nog wel iemand zal zijn die weet dat hij daaraan gewerkt heeft. Het komt ook terug in een groepsfoto in een gedenkboek, die tijdens een congres waar zijn vader aan deelnam is gemaakt. Van bijna alle deelnemers zijn de namen vermeld, zo niet van zijn vader, waardoor Alfred erop gebrand raakt dat zijn naam niet ook in vergetelheid raakt. Als er een keer een foto in een boek verschijnt, zal zijn naam beslist daar moeten worden vermeld.
Na een vruchteloos bezoek aan de Geologische Dienst in Trondheim vervolgt Alfred zijn reis naar de andere deelnemers aan de expeditie. Hij voegt zich bij Arne Jordal, die zich elke materiële luxe ontzegt, om maar niet het verwijt te krijgen een rijkeluiszoon te zijn. Samen met het andere koppel, Qvigstadt en Mikkelsen, maken ze zwaar bepakt een voettocht door de desolate toendra van Finnmark, passeren vele waterstromen, terwijl muggen, steekvliegen en het niet aflatende zonlicht de aanwezigheid tot een ware beproeving maken. Alsof dat nog niet genoeg is, hoort Alfred dat zijn leermeester Sibbelee al jaren mikpunt van de spot van Nummedahl is en blijkt later dat Mikkelsen wel de beschikking heeft over luchtfoto’s. Na het bestuderen daarvan blijkt dat nergens een aanwijzing is die de hypothese van Sibbelee lijkt te bevestigen. De droom van wetenschappelijk succes verandert langzaam maar zeker in een nachtmerrie van mislukking, waarin het gevoel zich opdringt dat hij slachtoffer is van een monsterlijke samenzwering, dat het wantrouwen jegens zijn reisgenoten en Nummedahl aanwakkert.
"Een geheim bewustzijn ontbloot zich. Op dit moment gaat een tipje van de sluier omhoog die over het hele leven ligt: dat ik altijd en in alles weerloos, machteloos en vervangbaar als een atoom ben en dat alle bewustzijn, alle wil, hoop en vrees alleen maar manifestaties zijn van het mechanisme waarvolgens de menselijke moleculen zich bewegen in de peilloze kosmische materiedamp."
De koppels reizen afzonderlijk van elkaar verder. Na onenigheid over de te vervolgen route raken Alfred en Arne elkaar kwijt. Alfred treft Arne na een zoektocht dood aan, als gevolg van een noodlottig ongeval op een gladde rotswand. Nu de mislukking compleet is, rest niets anders dan op zoek te gaan naar de bewoonde wereld en compleet gedesillusioneerd huiswaarts te keren.
Hermans hanteert in feite twee schrijfstijlen. De passages die de voortgang van het verhaal beschrijven zijn veelal beschreven in korte zinnen, zonder al te veel overdaad. Hier en daar lijken het meer kreten dan zinnen. Zodra herinneringen en bespiegelingen aan de orde komen, is het tegendeel het geval. Het wordt dan meer breedsprakig, waarbij de formuleringen zowel meer scherpte als meer nuance bevatten. Het suggereert daarmee een onderscheid tussen lichaam en geest, tussen het Ik dat ondergaat en het Zijn dat beschouwt. De schrijver lijkt met deze vorm te verwijzen naar zijn beschrijving van de geschiedenis van de mensheid. In de eerste fase kent de mens nog niet zijn spiegelbeeld, totdat Narcissus met de ontdekking van zijn evenbeeld in het water ‘ik’ van ‘zelf’ kan onderscheiden. De waarheid ontvouwt zich met de uitvinding van de fotografie in de derde fase, waarmee de psychologie tot bloei komt. Die introspectie tegen de achtergrond van lijden en mislukken, maken het vele decennia na publicatie nog een buitengewoon leesbaar boek.
3
Reageer op deze recensie