Mensen zijn slechts de verhalen waar goden van dromen
De Tsjechische literatuur kent een aantal schrijvers die een magistraal oeuvre op hun naam hebben staan. De wereld is rijker en mooier geworden door boeken van Franz Kafka, Pavel Kohout, Ivan Klima, Karl Capek, Milan Kundera en de mogelijk grootste Europese schrijver ooit, Bohumil Hrabal, wiens oeuvre in stille eenzaamheid helemaal bovenaan de literaire Mount Everest staat, oorspronkelijk, glorieus, geniaal.
Jiří Kratochvil grapt in een interview met het Tijdschrift voor Slavische literatuur: ‘Ik heb ongeveer veertig trouwe lezers,’ om zijn uitspraak direct te corrigeren: ‘In werkelijkheid gok ik dat ik zo’n drieduizend vaste lezers heb.’
Inderdaad, zijn werk is niet een van het meest toegankelijke. In vergelijking met Milan Kundera die met zijn De ondraaglijke lichtheid van het bestaan de faam van een bestsellerauteur heeft verworven, is het werk van Jiří Kratochvil veel cryptischer, vol met mythische, sprookjesachtige elementen, een lichte hang naar magisch realisme, op het eerste gezicht zonder een duidelijke vorm of structuur. Kratochvil wordt bestempeld als een postmodernistische schrijver in de Tsjechische literatuur van de jaren negentig. Zelf is hij wars van alle pogingen om zijn werk in een bepaald hokje te duwen. Hij begon te schrijven in de jaren zestig, raakte echter snel in ongenade van de socialistische machthebbers en zijn boeken werden slechts uitgegeven via het illegale samizdat. Zoals praktisch elke dissidente schrijver heeft hij de kost moeten verdienen door manuele arbeid in eenvoudige baantjes. Pas na de omwenteling in 1989 werd zijn werk uitgegeven via officiële wegen.
In Een bedroefde God volgt de lezer een periode uit het leven van de bibliothecaris Aleš Jordán. De Jordáns bezitten een zowel belangrijke als afstotende eigenschap: zij zijn in staat te overleven onder welk politiek bewind dan ook, door zich snel en zonder enig gewetensbezwaar aan te passen aan de nieuwe omstandigheden.
“…als we morgen zouden worden bezet door marsmannetjes, zouden jullie (de Jordáns) voor overmorgen allemaal groen zijn en gekrompen tot het formaat van een bierfles.”
Aan het hoofd van de familieclan staat tante Zieltje die op haar sterfbed Aleš aanwijst als haar opvolger, een eer die niet geweigerd kan worden. Aleš haat het nietsontziende opportunisme van zijn familie en probeert zich aan de twijfelachtige eer te onttrekken, hetgeen niet eenvoudig blijkt te zijn. Een oud trauma speelt mee in zijn beslissingen, hoewel in de loop van het verhaal steeds onduidelijker wordt of het voorval echt was of een fantasieproduct van Aleš.
Kratochvil maakt het de lezer niet makkelijk ondanks het feit dat hij zich in Een bedroefde God bedient van een voor zijn doen relatief eenvoudige taal. De interactie met de lezer wordt extra levendig door het wisselen van de verteller, eens Aleš in de eerste persoon dan weer een neutrale alleswetende verteller die vanuit een zijlijn toekijkt. Doordat Kratochvil besloten heeft om alle bij de dialoog horende interpunctie weg te laten, is aandachtig lezen aan te bevelen.
De familie Jordán staat voor alles wat slecht is in een systeem (of voor het systeem zelf), of het nou om het communisme gaat of om het postcommunistische gulzig consumptieve kapitalisme. Aleš probeert een manier van leven te vinden die acceptabel is voor de waarden waarin hij gelooft. Het blijkt voor een individu echter onmogelijk om zich volledig los te worstelen van de heersende orde. Een sterke individualiteit binnen een samenleving wordt niet op prijs gesteld, in geen politiek klimaat, en blijft onherroepelijk gekooid binnen zijn eigen existentie.
De absurde, soms surrealistische vertelling over de strijd van Aleš tegen de heersende orde, opportunisme, leugens, geweld en corruptie zou men simpelweg kunnen lezen als een korte spannende vertelling. Het is echter zoveel meer dan dat. De rebelse, waanzinnige daad van Aleš, waarmee hij probeert te ontsnappen aan de invloed van de familie, heeft gevolgen die hij niet kan overzien, laat staan dat hij ze kan aanvaarden of beïnvloeden. In een spectaculair slotstuk erkent Aleš zijn beperkingen samen met die van de goddelijke macht.
“Mensen zijn slechts de verhalen waar goden van dromen. …Terwijl God geen verhaal en geen identiteit heeft, omdat hij geen begin en geen einde heeft, verliezen de mensen…het unieke van hun verhalen, alle identiteiten vervliegen in die veelheid van identiteiten. Dat is precies het moment waarop goden en mensen elkaar de hand reiken.”
Er zijn niet veel werken van Kratochvil vertaald in het Nederlands, mogelijk door de ongelovelijke complexe taal waarvan hij zich in regel bedient. Zelf zegt hij hierover: ‘Mogelijk schrijf ik teksten die iets meer dan een gemiddelde concentratie vergen…ik vermoed dat mijn werk vrij lastig te vertalen zal zijn.’
Een des te groter compliment verdient de vertaalster van dit boek, Tieske Slim, die zich meesterlijk heeft gekweten van het vertaalwerk. Een bedroefde God (de titel verwijst naar een verhaal van Milan Kundera Ik, de bedroefde God) is recentelijk uitgegeven door Uitgeverij kleine Uil in Groningen.
Reageer op deze recensie