Lezersrecensie
Brutaal durven afrekenen met aangeleerde schaamte
‘Hij bestudeerde de foto. Zijn vader zat achter een bureau, zijn vingertoppen tegen elkaar, alsof hij een belangrijke beslissing overwoog. De foto hing vlak bij een plant die hij te weinig water gaf, maar die desondanks langs de muur woekerde, geleid door een touwtje dat hij lukraak gespannen had. Je grijpt je vast aan alles dat houvast biedt, dacht hij.'
Jacob Visscher is computerprogrammeur bij StockinfoTech. Zijn werkgevers snappen niets van IT. Handig voor hem, op die manier weten ze niet waar hij precies mee bezig is en hoeveel tijd hij nodig heeft om zijn taken af te werken. Sinds kort voelt hij zich bedreigd in zijn gemoedsrust, er is een vervelend alfamannetje in dienst gekomen. Deze ‘Snotaal’ heeft van de bazen vrij spel gekregen om het bedrijf te reorganiseren. Jacob leeft nu met de angst dat ze hem gaan betrappen op datadiefstal, want hij verkoopt klantengegevens door aan de Rus Jevgeni.
We kruipen in het hoofd van Jacob, een beschaamde jongeman, die bang is om te zondigen tegen de gangbare beleefdheidsregels. Tegelijk snakt hij ernaar om zich los te worstelen en al die hypocriete heilige huisjes neer te sabelen. De openingsscène is in dat opzicht hilarisch. Jacob bevindt zich in het concertgebouw van Amsterdam. Vertrouwd als hij is met klassieke muziek, kent hij alle passages van de compositie die op het programma staat, uit het hoofd. Die kennis stelt hem in de gelegenheid om op het geschikte moment toe te geven aan zijn drang om flink te hoesten. We hebben allemaal wel eens last van een prikkelhoest op ongewenste momenten. Wat de auteur hiermee doet is herkenbaar en beeldenrijk. Ook in de rest van de roman spreidt hij een grote inventiviteit tentoon als het aankomt op het verzinnen van originele metaforen. De groene sprinkhaan uit de titel is daarvan een mooi voorbeeld.
‘Het concertgebouw had hem gedwongen te vechten met zijn hoestdrang. Het overbeschaafde toilet, met zijn blanke deur, kraakheldere tegels, onzichtbare stortbak en glimmende knoppen daagde hem uit tot revanche.'
Het concertgebouw komt nog enkele keren terug. Het staat symbool voor beschaving en verfijning. Maar welke beerput zit er onder het laagje vernis? Jacob vreest dat hij er niet in slaagt zich naar behoren te gedragen en voelt zich daardoor alleen al verdacht. Per slot van rekening is het op deze plek dat hij zijn louche transacties met Jevgeni bezegelt. Het concertgebouw cultiveert en wurgt hem tegelijkertijd. De zachte vloerbekleding doet de grond letterlijk en figuurlijk onder zijn voeten wegzakken. De Matthäus-Passion van J.S. Bach heeft in deze een speciale betekenis, de ketenen van de religie zijn nooit ver weg.
De roman is knap geconstrueerd, de titels van de hoofdstukken raak gekozen. De kantoortuin, het flatgebouw waarin Jacob woont en het concertgebouw vormen het wisselende decor. De nevenpersonages die op deze locaties figureren, stuwen met hun archetypische gedrag de handelingen van Jacob vooruit. Zo zijn de stiekeme kat-en-muisspelletjes op het werk vermakelijk en de klungelige seksuele handelingen met ingehuurde prostituees aandoenlijk. Erika, het labiele buurmeisje, confronteert Jacob onbewust met zijn onverwerkte, strenge opvoeding en een herhaaldelijk luid loeiende brandalarminstallatie op kantoor fungeert als katalysator. Vreemd daarbij is dat niet het snerpende geluid zelf, maar de tussentijdse stiltes het sluimerend ongemak opvoeren en Jacob’s gemoed verder ontregelen. De spanningsboog komt voort uit de vraag wanneer angst en schaamte zullen omslaan in durf en brutaliteit, hoever hij hierin uiteindelijk zal gaan en of dit leidt tot de gewenste bevrijding.
‘Het besef van de afschuwelijke gevolgen van een moeiteloze handeling maakt je angstig en tegelijk brutaal, zoals wanneer je vinger boven de ontstekingsknop van een atoombom zweeft.’
Met de groene sprinkhaan levert de Nederlandse auteur Vincent Baumgart (°1963) een geïnspireerde tweede roman af waarin hij groteske trekjes en kwetsbaarheid stoutmoedig met elkaar verbindt.
'Als je geen fantasie hebt, is doodgaan een kleinigheid.’ (Louis-Ferdinand Céline)
Jacob Visscher is computerprogrammeur bij StockinfoTech. Zijn werkgevers snappen niets van IT. Handig voor hem, op die manier weten ze niet waar hij precies mee bezig is en hoeveel tijd hij nodig heeft om zijn taken af te werken. Sinds kort voelt hij zich bedreigd in zijn gemoedsrust, er is een vervelend alfamannetje in dienst gekomen. Deze ‘Snotaal’ heeft van de bazen vrij spel gekregen om het bedrijf te reorganiseren. Jacob leeft nu met de angst dat ze hem gaan betrappen op datadiefstal, want hij verkoopt klantengegevens door aan de Rus Jevgeni.
We kruipen in het hoofd van Jacob, een beschaamde jongeman, die bang is om te zondigen tegen de gangbare beleefdheidsregels. Tegelijk snakt hij ernaar om zich los te worstelen en al die hypocriete heilige huisjes neer te sabelen. De openingsscène is in dat opzicht hilarisch. Jacob bevindt zich in het concertgebouw van Amsterdam. Vertrouwd als hij is met klassieke muziek, kent hij alle passages van de compositie die op het programma staat, uit het hoofd. Die kennis stelt hem in de gelegenheid om op het geschikte moment toe te geven aan zijn drang om flink te hoesten. We hebben allemaal wel eens last van een prikkelhoest op ongewenste momenten. Wat de auteur hiermee doet is herkenbaar en beeldenrijk. Ook in de rest van de roman spreidt hij een grote inventiviteit tentoon als het aankomt op het verzinnen van originele metaforen. De groene sprinkhaan uit de titel is daarvan een mooi voorbeeld.
‘Het concertgebouw had hem gedwongen te vechten met zijn hoestdrang. Het overbeschaafde toilet, met zijn blanke deur, kraakheldere tegels, onzichtbare stortbak en glimmende knoppen daagde hem uit tot revanche.'
Het concertgebouw komt nog enkele keren terug. Het staat symbool voor beschaving en verfijning. Maar welke beerput zit er onder het laagje vernis? Jacob vreest dat hij er niet in slaagt zich naar behoren te gedragen en voelt zich daardoor alleen al verdacht. Per slot van rekening is het op deze plek dat hij zijn louche transacties met Jevgeni bezegelt. Het concertgebouw cultiveert en wurgt hem tegelijkertijd. De zachte vloerbekleding doet de grond letterlijk en figuurlijk onder zijn voeten wegzakken. De Matthäus-Passion van J.S. Bach heeft in deze een speciale betekenis, de ketenen van de religie zijn nooit ver weg.
De roman is knap geconstrueerd, de titels van de hoofdstukken raak gekozen. De kantoortuin, het flatgebouw waarin Jacob woont en het concertgebouw vormen het wisselende decor. De nevenpersonages die op deze locaties figureren, stuwen met hun archetypische gedrag de handelingen van Jacob vooruit. Zo zijn de stiekeme kat-en-muisspelletjes op het werk vermakelijk en de klungelige seksuele handelingen met ingehuurde prostituees aandoenlijk. Erika, het labiele buurmeisje, confronteert Jacob onbewust met zijn onverwerkte, strenge opvoeding en een herhaaldelijk luid loeiende brandalarminstallatie op kantoor fungeert als katalysator. Vreemd daarbij is dat niet het snerpende geluid zelf, maar de tussentijdse stiltes het sluimerend ongemak opvoeren en Jacob’s gemoed verder ontregelen. De spanningsboog komt voort uit de vraag wanneer angst en schaamte zullen omslaan in durf en brutaliteit, hoever hij hierin uiteindelijk zal gaan en of dit leidt tot de gewenste bevrijding.
‘Het besef van de afschuwelijke gevolgen van een moeiteloze handeling maakt je angstig en tegelijk brutaal, zoals wanneer je vinger boven de ontstekingsknop van een atoombom zweeft.’
Met de groene sprinkhaan levert de Nederlandse auteur Vincent Baumgart (°1963) een geïnspireerde tweede roman af waarin hij groteske trekjes en kwetsbaarheid stoutmoedig met elkaar verbindt.
'Als je geen fantasie hebt, is doodgaan een kleinigheid.’ (Louis-Ferdinand Céline)
18
Reageer op deze recensie