Lezersrecensie
Over de grenzen van de dood heen
De vrijbuiters en hoofdpersonen in dit ontroerende en waargebeurde verhaal zijn Peter Teggelaar (Teggel) en Marc Gilsing (Tarzan). Auteur Eddy van der Ley en 'Teggel' zijn hartsvrienden; beide avontuurlijk ingesteld, beide verzot op sport, waarbij ze de eerste schreden in hun carrière zetten als freelance (sport)verslaggevers bij de krant.
Van der Ley verhaalt in het eerste deel van dit boek over de vrije, wars van burgerlijkheid, grens opzoekende en sprankelde persoonlijkheid van Peter, en wat later ook van Marc. Over hun jongvolwassen levens in de jaren 80 en vroege jaren 90; over hun vriendengroep, avonturen op reis, vriendinnen, werk en over sport, veel sport. Als je met dit laatste niet veel hebt lees je wat sneller door deze passages heen. Maar het geeft wel iets wezenlijks over de jongens weer.
Het hart van het boek zijn natuurlijk de aangrijpende schrijfsels van de jongens, in de laatste dagen van hun Sahara-hel. De verzengende hitte (met temperaturen oplopend tot wel 50 graden!), de eindeloze zandvlakte, de desolaatheid van die geharde plek. Maar juist de eenvoud, het loskomen van tijd, het surrealistische en mystieke karakter van het landschap, hadden Peter bij zijn lurven gegrepen, bij twee eerdere reizen door de Sahara.
Hij dong mee met de autohandel aldaar, het plan: hun Peugeot 505 (gedoopt tot Rizla) proberen te verkopen voor een leuke prijs. Al ging het hun bovenal om het avontuur.
Je leert onderwijl het lezen ook meer over Algerije, natuurlijk over de Sahara, en maakt kennis met de plaatselijke bewoners; de Toearegs.
Het prachtige natuurschoon versus de onverschilligheid ervan; de natuur recyclet je gewoon als je jezelf niet in leven kunt houden. Ze waren overgeleverd aan de elementen nadat hun (vage) gids per ongeluk van de juiste route was afgeweken, met autopech en een snel slinkende watervoorraad wisten de mannen heel goed wat ze te wachten stond, Marc schreef in zijn reisverslag:
,,We hebben nu zoveel pech en het is zo zwaar dat we gemakkelijk dood kunnen gaan. Dat weten we alle twee, maar we zijn er nog geen van beiden aan toe. Het is nog veel te vroeg voor ons. Het leven begint pas."
Later voegt Peter zijn woorden toe, als ze beseffen dat ze afscheidsbrieven moeten/willen gaan schrijven aan hun nabestaanden.
De dreiging die de jongens zelf voelen voel je mee als lezer: de mond wordt droog, de hartslag verhoogd, tranen wellen op. En waar Marc aan het begin van zijn reisverslag, met jeugdige bravoure, schrijft dat hij de naam: `de route van de enorme dorst,´ een 'fantastische naam' vindt, is het wel heel cru en hard dat hij dit aan den lijve zelf moet ondervinden…
De jongens verhalen met regelmatig dat ze zo'n dorst hebben en verlangen naar water en bier.
Peter verwoordt dit zeer beeldend:
,,We zitten in de eerste kroeg links voorbij de hemelpoort alwaar het goudgele gerstenat rijkelijk vloeit."
Wat voor pennenvruchten hadden er nog meer van zijn hand kunnen verschijnen? En van Marc evengoed?
De vraagt rijst toch: wat was er van beide geworden als hun leven niet zo abrupt en dramatisch tot een einde gekomen was in 1993?
In hun eindstrijd waren ze dapper, vol van liefde voor hun naasten, met een vleug humor, en op een bepaalde manier berustend in hun lot, ze moesten het ondergaan:
,,Onze eigen lasten kunnen we wel dragen. We zijn als grote jongens de uitdaging aangegaan en we zullen ook als grote jongens ons verlies ondergaan."
Een troostrijke kern in de overstijgende woorden van de voorganger, tijdens de afscheidsdienst:
,,Wie als mens zo kan sterven, gaat over de grenzen van de dood heen."
Van der Ley verhaalt in het eerste deel van dit boek over de vrije, wars van burgerlijkheid, grens opzoekende en sprankelde persoonlijkheid van Peter, en wat later ook van Marc. Over hun jongvolwassen levens in de jaren 80 en vroege jaren 90; over hun vriendengroep, avonturen op reis, vriendinnen, werk en over sport, veel sport. Als je met dit laatste niet veel hebt lees je wat sneller door deze passages heen. Maar het geeft wel iets wezenlijks over de jongens weer.
Het hart van het boek zijn natuurlijk de aangrijpende schrijfsels van de jongens, in de laatste dagen van hun Sahara-hel. De verzengende hitte (met temperaturen oplopend tot wel 50 graden!), de eindeloze zandvlakte, de desolaatheid van die geharde plek. Maar juist de eenvoud, het loskomen van tijd, het surrealistische en mystieke karakter van het landschap, hadden Peter bij zijn lurven gegrepen, bij twee eerdere reizen door de Sahara.
Hij dong mee met de autohandel aldaar, het plan: hun Peugeot 505 (gedoopt tot Rizla) proberen te verkopen voor een leuke prijs. Al ging het hun bovenal om het avontuur.
Je leert onderwijl het lezen ook meer over Algerije, natuurlijk over de Sahara, en maakt kennis met de plaatselijke bewoners; de Toearegs.
Het prachtige natuurschoon versus de onverschilligheid ervan; de natuur recyclet je gewoon als je jezelf niet in leven kunt houden. Ze waren overgeleverd aan de elementen nadat hun (vage) gids per ongeluk van de juiste route was afgeweken, met autopech en een snel slinkende watervoorraad wisten de mannen heel goed wat ze te wachten stond, Marc schreef in zijn reisverslag:
,,We hebben nu zoveel pech en het is zo zwaar dat we gemakkelijk dood kunnen gaan. Dat weten we alle twee, maar we zijn er nog geen van beiden aan toe. Het is nog veel te vroeg voor ons. Het leven begint pas."
Later voegt Peter zijn woorden toe, als ze beseffen dat ze afscheidsbrieven moeten/willen gaan schrijven aan hun nabestaanden.
De dreiging die de jongens zelf voelen voel je mee als lezer: de mond wordt droog, de hartslag verhoogd, tranen wellen op. En waar Marc aan het begin van zijn reisverslag, met jeugdige bravoure, schrijft dat hij de naam: `de route van de enorme dorst,´ een 'fantastische naam' vindt, is het wel heel cru en hard dat hij dit aan den lijve zelf moet ondervinden…
De jongens verhalen met regelmatig dat ze zo'n dorst hebben en verlangen naar water en bier.
Peter verwoordt dit zeer beeldend:
,,We zitten in de eerste kroeg links voorbij de hemelpoort alwaar het goudgele gerstenat rijkelijk vloeit."
Wat voor pennenvruchten hadden er nog meer van zijn hand kunnen verschijnen? En van Marc evengoed?
De vraagt rijst toch: wat was er van beide geworden als hun leven niet zo abrupt en dramatisch tot een einde gekomen was in 1993?
In hun eindstrijd waren ze dapper, vol van liefde voor hun naasten, met een vleug humor, en op een bepaalde manier berustend in hun lot, ze moesten het ondergaan:
,,Onze eigen lasten kunnen we wel dragen. We zijn als grote jongens de uitdaging aangegaan en we zullen ook als grote jongens ons verlies ondergaan."
Een troostrijke kern in de overstijgende woorden van de voorganger, tijdens de afscheidsdienst:
,,Wie als mens zo kan sterven, gaat over de grenzen van de dood heen."
1
Reageer op deze recensie