De knoop in ons bestaan
De Klaverknoop is een poëziebundel van Vlaams dichter en poëzierecensent Paul Demets. Zijn debuut De papegaaienziekte uit 1999 werd genomineerd voor de C.Buddingh’prijs en in 2011 ontving hij de Herman de Coninckprijs voor Bloedplek. In deze nieuwe verzameling gedichten gaat Demets in op het concept identiteit en de relatie van de mens tot anderen. Ons leven wordt constant doorkruist en beïnvloed door onze naaste omgeving, ze verknopen zich met elkaar en hebben ontegensprekelijk invloed op hoe het individu in het leven staat.
‘Een tractor heeft de bodem de sporen gegeven.
Aarde staat op breken. Het zwijgen van de merels
werd geregeld. Haar kat heeft de krant vlak
gestreken. Doornen priemen in haar handen.’
Demets verdeelt zijn bundel in twee. In het gedeelte Monade komt in vijf subhoofdstukken de verhouding tussen de ‘ik’ en zijn onmiddellijke omgeving aan bod. Het begint met moeder en vader, om daarna over te gaan naar vrouw en kinderen. Het plaatje dat de gedichten schetsen over de relatie met de ouders is verwrongen en heeft duidelijk de nodige sporen nagelaten. Er komen beelden naar boven over een boerengezin waar een haast grimmige en doorleefde sfeer heerst. Toch blijkt het onmogelijk voor de ik-figuur om zich los te maken van de familiebanden en leeft de manke relatie voort in zijn rol als echtgenoot en vader. Tussen de regels door blijkt ook de relatie tussen grootouders en kleinkinderen moeite te kosten en te teren op een zekere wrangheid.
‘Of daar iemand is. In de bergen, denk je, spiegelt zich de zee.
Kan het achterwaarts waaien? De wind zit hier te draaienIn het dal en woelt soms scherven bloot. De eeuwen
zijn uitgewoond. Iedereen is hier al geweest.’
Nomade trekt het geheel breder open en kijkt naar de ‘ik’ binnen de maatschappij. De beslotenheid van het familiale leven wordt verruild voor de weidse en imposante Alpenlandschappen en de mens komt zichzelf tegen wanneer andere ‘reizigers’ zijn eigen terrein betreden. In dit deel staat de hunkering naar beweging en het ontdekken van de eigen identiteit centraal. Als mens beweegt de ik-figuur binnen de wereld en binnen zijn eigen omgeving bewegen anderen. Ook hier zijn verknopingen onoverkomelijk.
In telkens drie kwatrijnen trekken de gedichten voorbij. Demets maakt gretig gebruik van het taalspel. De poëzie zit vol associaties en beeldspraak, zinnen worden afgebroken en een dubbele betekenis toegekend. Het zijn vlijmscherpe en vaak pijnlijke taferelen. Elk onderdeel wordt afgesloten met een apart kwatrijn waarin een rups zich verpopt, ontpopt en ontdekt dat er aan de cyclus niet te ontkomen valt.
De klaverknoop vergt een inspanning, laat zich niet zomaar lezen. De woorden zijn niet moeilijk, maar de betekenis kruipt onder de huid. De gedichten zijn onder meer geënt op ideeën uit het werk van Gilles Deleuze en Jacques Lacan. Paul Demets heeft ze verweven tot een knoop die moeilijk te ontwarren valt, maar die de moeite waard is, omdat ze raken aan de kern van identiteit.
Reageer op deze recensie