Blindganger
A.H.J. Dautzenberg (1967) is geen persoon voor vrijblijvende lectuur. Hij is bevlogen, betrokken en boos. Hij laat in verhalen, essays en romans zijn sociale bekommernis spreken, engageert zich tegen armoede en voor de zwaksten in de samenleving. Ook in deze fragmentarische roman, De dag dat de gieren buigen, geeft hij blijk van een sputterende, spoorloze samenleving, al blijft het bij een schets in stukken en brokken, zonder uitzicht, zonder lijn, tenzij die ene: we zijn blind voor elkaar en dood gaan we allemaal. Geen vrolijk tussendoortje dus.
De schrijver Tamalone (wat herinnert aan Arthur van Schendel) wordt plots blind – enkele zwarte pagina’s maken de cesuur – maar hij sluit zich niet op in zijn huis: net zoals Van Schendels zwerver dwaalt hij door de stad en vangt tientallen flarden van gesprekken op. Van blinden wordt wel gezegd dat hun andere zintuigen scherper worden: bij Tamalone lijkt dat zijn gehoor wel. Als een vlieg op de muur is hij – en wij met hem – getuige van hele dialogen: korte en lange, intieme en publieke. Veelal zijn het een of andere vormen van gekibbel, geklaag of discussie. Dautzenberg verstopt in het dertigtal korte stukjes waaruit het boek is samengesteld kleine ideetjes, vaak met een maatschappijkritische ondertoon: iemand wil letterlijk de muren slopen met zijn buren, zodat ze altijd zicht hebben op elkaar, in een ander stukje wordt gesteld dat zelfmoordenaars eigenlijk niet serieus genomen worden tot het te laat is, in weer een ander wordt de dood van een verongelukt kind wat morbide verwerkt, in nog een stukje wil een grote supermarktketen zich positioneren als maatschappelijk verantwoordelijk door een fictief voedselvergiftigingsrisico tijdig te melden enzovoort.
Af en toe duikt Tamalone zelf op in de fragmenten. In tegenstelling tot de verliefde zwerver Tamalone geeft de schrijver Tamalone daarin vooral blijk van verbittering: hij wil niet geholpen worden, hij wil – hoewel hij tussen de mensen beweegt – vooral niets met hen te maken hebben. In een fragment krijgt hij het ongewild aan de stok met reactionaire betogers. De titel van het boek, die in het voorlaatste stukje (met iemand die zichzelf verwijt blind te zijn geweest voor zijn geluk en aankondigt eruit te willen stappen) dat weer enkele zwarte pagina’s voorafgaat, draagt datzelfde pessimisme en die zwaarmoedigheid in zich. De wereld is géén dansfeest. (Hoewel een aantal personages op het eind in een vreemde processie voor de ogen van Tamalone samen opduiken.)
Ondanks het vele gebabbel en gebral in de onderling verwisselbare fragmenten wordt er niet veel gezegd, alleszins toch niet veel dat veel betekenis heeft of het onthouden waard is uiteindelijk. Het boek wordt er wat stuurloos door: waar Dautzenberg precies heen wil met zijn wat misantrope mijmeringen is niet heel duidelijk. Wat doen bijvoorbeeld de Pokémon-jagers in het boek (die meer dan een keer opduiken): is dit een poging om actueel te zijn? Of een manier om de absurditeit van de moderne samenleving te illustreren? De lezer mag het zelf invullen. Tamalone én Dautzenberg laten de lezer met rust, zijn eigen boontjes doppen, zelf een hoopgevende samenhang zien tussen de losse, donkere fragmenten. "Alles is nu zwart", besluit het boek, "zwart als de dood." Daar moest de auteur ons blijkbaar even aan herinneren. Echter, met dat inzicht beseft de lezer – die ermee doet wat hij wil – toch weer dat kleine lichtpuntjes in het zwarte, zware bestaan een simpel en voor iedereen haalbaar geluk kunnen uitmaken. Zelfs Van Schendels Tamalone was in al zijn miserie gelukkig.
Reageer op deze recensie