Saaie... ik bedoel boeiende essays (prof. Gobelijn)
In vijftig vermakelijke informatieve tot filosoferende stukjes, onderverdeeld in thema’s, laat Joost Pollmann zijn licht schijnen over bekende tot onbekende stripauteurs en hun werk. Als de ‘colleges’ van de stripprofessor al niet enige herkenning oproepen, geven ze tenminste zin om eens wat nader kennis te maken met de aangehaalde kunstenaars.
Striplezers kennen ze wel: de stereotiepe geleerde en vaak verstrooide professor die met zijn ontdekkingen stripverhalen stoffeert met de nodige calamiteiten, maar ook met oplossingen. Vooral de Belgische strip is rijk aan professoren, van Zonnebloem en Barabas tot Mortimer en Gobelijn. In de Nederlandse strip gaat het er minder bollebozig aan toe en dan nog voornamelijk dankzij Marten Toonder (met de proffen Prlwytzkofsky en Sickbock), die echter niet eens aan bod komt in De Stripprofessor.
Na de verheffing van strips tot de Negende Kunst door curatoren en recensenten volgden al gauw de analisten, theoretici en literatuur- én kunstwetenschappers om de kunst van het beeldverhaal te fileren: in tal van publicaties trachten ‘stripprofessoren’ meer inzichten te verspreiden over achtergronden, bouwstenen, technieken, invloeden, bedoelingen en stromingen in ‘beeldromannetjes’. Hun inspanningen variëren van diepgravende monografieën (o.a. door Thierry Groensteen) tot striptechnische analyses (Scott McCloud).
Ook Joost Pollmann publiceert al bijna twintig jaar over strips, met o.a. zijn Abecedarium van de grafische roman (2004), over het menselijke van dieren in strips, over voetbalstrips, over het beeld van Afrika in de strip, over strips in de Arabische wereld enzovoort. Enkele teksten uit dit boek zijn bewerkingen van eerder verschenen stukjes in o.m. De Volkskrant en De Gids.
Zoals gezegd verspreidt Pollmann zijn korte essays over vijf, nogal arbitrair gekozen thematische blokken: over stijlen, het spelen met conventies, de schemerzone tussen strip en beeldende kunst, de sensibiliserende strip en cartoons. Elk onderwerp illustreert hij bij voorkeur met Nederlandse tekenaars. In het eerste hoofdstuk bijvoorbeeld, waarin hij het medium stilistisch bekijkt, deelt hij de bekende klare lijn onder in de ‘solide’ klare lijn (vertegenwoordigd door Joost Swarte, Eric Heuvel of Peter van Dongen) en de fragiele ‘bibberlijn’, waar hij uitgebreid stilstaat bij de vroege-Hergé-imitator Mark Smeets. (À propos: het zijn ‘Jansen en Janssen’ en niét ‘Jansen en Jansens’, p.46.) Dat werken met voorbeelden niet exhaustief kan zijn, bewijst Pollmann door het vergeten te vermelden van een klare lijn-meester als Theo van den Boogaard (Sjef van Oekel). Of in het manga-stukje, waar blijkbaar geen Nederlandse vertegenwoordiger van deze populaire Japanse stijl actief is, is buiten bijvoorbeeld Marlon Teunissen gerekend.
Pollmann is wel inventief in het benoemen van de dingen. Zoals elk ‘college’ eindigt met een opdracht – soms uitvoerbaar (‘laat je huisgenoten een portret van je tekenen’), vaak niet (‘kruip door de muur naar een andere dimensie en steel een vergiet’?!) – eindigt elk hoofdstuk met een ‘werkcollege’, waarin de auteur dieper ingaat op een aspect van het thema. In het lijnen-hoofdstuk is dat de Vlaamse auteur Willy Linthout: bekend van zijn Urbanus-strips, maar ook van enkele pseudo-autobiografische werken, uitgevoerd in schetsmatige, schijnbaar onvoltooide potloodtekeningen, net als het onvoltooide leven dat ze beschrijven. ‘Spijtlijnen’ noemt Pollmann ze, alsof de tekenaar al meteen spijt had van zijn werk en het daarom niet inktte.
Pollmanns inzichten zijn de zijne, maar niettemin vaak boeiend en origineel. Het sterke van deze bundel presentaties is de plejade aan auteurs: Nederlands waar mogelijk, internationaal waar nodig. De lezer maakt kennis – in zoverre dat nog niet was gebeurd – met (meester)werken van Chris Ware, Richard McGuire, Will Eisner, Dominique Goblet of Marc Legendre. In het hoofdstuk over het rebelse broertje van de strip, de cartoon, staat Pollmann stil bij een tekening van zijn vorig jaar overleden broer, underground-stripauteur Peter Pontiac, op zijn sterfbed. Maar ook ervaren stripliefhebbers kunnen inspiratie opdoen uit dit boek voor nieuwe ontdekkingen, in de personen van onder meer Anna Sommer, Dash Shaw, Miguel Gallardo of de Duitse anti-extremistische strip Weisse Wölfe: alvast mijn internetzoekmachine ging in overdrive na het lezen van De Stripprofessor.
Reageer op deze recensie