Maffe maffia
Nicolas de Crécy (1966) ziet spoken. Na zijn woordloze grafische roman Prosopopus en zijn autobiografische reisdagboek Dagboek van een spook spookt het ook in De worstelrepubliek, waar een vechtpartij op straat van spoken en catch-worstelaars tussen vleugelpiano’s bespeeld door een pinguïn zijn absurde universum in één raak beeld samenvat. Zotter kan het niet worden. Somberder ook niet: dit maffe maffiaverhaal is ondanks het surrealisme een treurige parabel over eenzaamheid, onbeantwoorde liefde en onbevredigd verlangen.
Acht maanden lang, tot begin vorig jaar, publiceerde De Crécy op vraag van een Japanse uitgever deze manga in het blad Ultra Jump, waar het De dwaze worstelsymfonie heette. In de Japanse manga- of animeverteltraditie is het gebruik van demonen en geesten niet ongewoon – denk maar aan de mangathriller Death Note of de animatiefilms van Hayao Miyazaki. De Crécy’s verhaal, geïnspireerd door de shinto-mythologie en de yakuza (Japanse maffia), sluit daar mooi bij aan. Net zoals zijn schokkerige, gehaaste pentekeningen in zwart, wit en grijs: die stijl was nodig om het ijltempo van een Japanse mangapublicatie te kunnen bijhouden. Zo fabriceerde de Crécy deze Japans-Europese mangamengvorm: een dynamisch actieverhaal vol bizarre wendingen en onderkoelde humor.
Held van het verhaal is anti-held Mario, een onderdeurtje, een zwakkeling, een pianoverkoper die geen piano kan spelen en geen vrouw kan krijgen. Zijn neven daarentegen zijn macho’s die een misdaadorganisatie runnen vanuit de Worstelrepubliek, een catch-sportzaal. Op een kwade dag wordt hij ontboden door hun leider, zijn neefje Enzo, een godfather in het lijf van een peuter. Mario krijgt een opdracht, maar in werkelijkheid is het een complot om hem uit de weg te ruimen en dan van zijn pianozaak een speelhol te maken. Waarop een en ander leidt tot een regelrechte oorlog tussen de spoken die Mario bijstaan en de catchers (onder wie het onbereikbare voorwerp van Mario’s aanbidding: de verrukkelijke Berenice, een ‘gestaald karakter’ met roosjes op haar schoenen).
Daar waar zijn vorige boek, Dagboek van een spook, nog een taaie, stugge en onleesbare brok in het veelzijdige oeuvre van Nicolas de Crécy was, leest De worstelrepubliek als een sneltrein, die weliswaar onderweg door bevreemdende landschappen raast. Letterlijk soms: de pianowinkel bevindt zich nog in een gewone straat in een gewone stad, maar het fabriekeiland, waar Mario de spoken Pruik, de mislukte wielrenner en de fragiele prinses (die onder haar laken de engste ziektes verzamelt) ontmoet, is een duister en somber oord. Ook de zwijgzame pinguïn draagt bij aan de magische sfeer van het verhaal wanneer hij door piano te spelen een voertuig maakt van de vleugel. Tussen deze fantastische elementen is er af en toe ook plaats voor ontroering en mededogen, bijvoorbeeld voor Enzo’s in ijs bewaarde en op haar verrijzenis wachtende jonge moeder of voor zijn verwaarloosde adoptiemoeder.
En er is Berenice, die niet voor de zwakke Mario maar voor de sterkste onder de catchers koos en die zwaar tegen haar zin een belangrijk titelgevecht moet opgeven voor Enzo’s strafexpeditie. Uiteindelijk zet Enzo haar als ultieme wapen in tegen de jammerende en weifelende Mario, die zich zonder haar, ondanks zijn spookvrienden, eenzaam en alleen voelt (en het dan ook daadwerkelijk wordt). De uitkomst van die laatste strijd laat Nicolas de Crécy aan de lezer om zelf in te vullen. Liefde overwint alles? Of het gebrek eraan maakt alles kapot? Wat het ook wordt, iets goeds zal er niet inzitten voor de arme kleine Mario.
De worstelrepubliek is door de vragen die het boek oproept over zwakheid en overmacht, over angst en moed, méér dan zomaar een leuke, vlotte manga. De treurnis die over het boek hangt, af en toe verlucht door flarden absurde humor en ontroering, zindert nog even na bij het uitlezen ervan.
Reageer op deze recensie