Haasje-overtuigend
In april 2015 won de dichtbundel Doodgewoon van Bette Westera en Sylvia Weve de Woutertje Pieterse Prijs. Eerder al verzilverden zij hun jarenlange samenwerking met een Zilveren Griffel (in 2011) voor Ik leer je liedjes van verlangen en aan je apenstaartje hangen en een Gouden Penseel en een Vlag en Wimpel (in 2013) voor Aan de kant ik ben je oma niet!. Geen wonder dat hun uitgever Gottmer het succesvolle duo te gelde wil maken, bijvoorbeeld met een tweede leven voor hun verhalenboekje Ra ra wie ben ik? uit 2004. Maar niet zomaar in een heruitgave: Sylvia Weve heeft het hele boekje voorzien van compleet andere tekeningen bij de twaalf verhaaltjes, waarvan één nieuw.
De tekeningen boven de tekst zijn als een Tom Poes-strip niet louter illustratief, maar een aanvulling op de tekst. Ze zijn te lezen van links naar rechts als doorlopende prenten waarin de dieren gevolgd kunnen worden in hun opeenvolgende handelingen en bewegingen. Die zijn bij het hoofdpersonage uiterst veelvuldig. Want in deze korte en gemakkelijk voor te lezen dierenverhaaltjes voor kleuters staat Haasje Repje centraal. En die is, zoals je je van een haas kan voorstellen, springerig en nieuwsgierig, wat in de dynamische en heldere tekeningen door een met blaadjes, eikels, bomen, wortels, struiken en velden gevuld overvol decor heel sterk tot uitdrukking komt.
Haasje Repje ontmoet steeds weer andere dieren met wie hij in interactie gaat. Zo bouwt hij een nest zoals Merel en speelt hij haasje-over met Egel of komt-ie bij het lekker hollen door het bos bij Slak uit, die hij ook probeert te doen rennen, maar er niet goed in is. Slak kan dan weer heel goed schuifelen, iets wat Haasje Repje wel wil leren van hem. Of hij zorgt dankbaar terug voor Eekhoorn wanneer die voor hem gezorgd heeft toen hij ziek was. Of hij zit met Rups geduldig te wachten en te wachten op het moment dat die Vlinder wordt, tot hij honger krijgt.
Jonge lezers hebben dankzij de eenvoudige taal en duidelijke beelden geen moeite met de impliciete lagen onder de schijnbaar oppervlakkige tekst. Als Vuurvlieg vruchteloos probeert Haasje Repje in slaap te vertellen en te zingen en daar pas in slaagt als hij zijn lichtje uitdoet, snapt de lezer meteen dat eens een keertje wat minder moeite of druk doen ook nuttig kan zijn.
De toon van de sympathieke verhaaltjes, die grotendeels uit dialogen bestaan, is luchtig. Zo worden iets zwaardere thema’s als de dood, bang zijn of gevaar, ook makkelijker verteerbaar. Wanneer Haasje Repje in het zand Kever stil aantreft, zegt Kraai hem dat Kever dood is. ‘Wat is dat?’, vraagt de haas. ‘Dan kan je niet meer vliegen’, antwoordt de kraai, zoals dat in zijn denkraam als vogel past. ‘Is dat erg?’, vraagt Haasje Repje. ‘Dat ligt eraan of je van vliegen houdt.’ Een laconiek, maar trefzeker antwoord van de kraai. Het vat precies samen wat dood zijn is: niet meer kunnen leven, en dat is erg als je van leven houdt. Westera vat het grote, verdrietige gevoel van Haasje Repje ook mooi in een beeld: ‘Alsof het plotseling nacht wordt in zijn buik.’ Hij vraagt zich af, als het donker wordt, of Kever het niet koud krijgt. ‘Als je dood bent, heb je het nooit meer koud’, weet Kraai. ‘Gelukkig maar’, vindt Haasje Repje dan. Dat geeft dan weer wat troost als je niet meer kunt vliegen…
Kraai en Haasje Repje nemen afscheid van Kever, maar ook van elkaar. Aan het eind van elk verhaaltje nemen de dieren vrolijk afscheid van elkaar, waardoor de verhaaltjes én de dag mooi afgerond worden. Het maakt de twaalf verhaaltjes uitermate geschikt als slaapverhaaltjes.
Reageer op deze recensie