Rare jongens, die dochters
Anne Goscinny moest even aandringen bij Catel Muller tot die laatste uiteindelijk bereid was het levensverhaal van Annes vader, stripscenarist René, te verstrippen. Op één voorwaarde: dat Anne er zelf ruimschoots in aan bod kwam. Van dat laatste hadden we meer verwacht, want als biografie vertelt De geboorte van een Galliër niet veel nieuws. De vele tekeningen van René Goscinny in deze aantrekkelijke documentaire maken echter veel goed.
Catel Muller heeft al een flink oeuvre op haar naam, maar we kennen haar nog maar een tiental jaar sinds haar forse biografie (met José-Louis Bocquet) over Kiki van Montparnasse (de muze van Man Ray). Later verschenen nog meer portretten van sterke vrouwen als Olympe de Gouges (18de-eeuwse feministische schrijfster), danseres Joséphine Baker, zangeres Edith Piaf en schrijfster Benoîte Groult. René Goscinny (1926-1977) past niet meteen in dat rijtje, vond ze, toen enige dochter Anne haar polste naar een strip over haar vader. Want hoewel de geestelijke vader van Asterix de Galliër, indiaan Hoempa Pa, grootvizier Iznogoedh en scenarist van onder meer Lucky Luke en De kleine Nicolaas zelf verantwoordelijk is voor tientallen schitterende strips, is hij zelf nooit een stripheld geweest. Of een held in het tekenen van strips, getuige in het boek daarvan de vele voorbeelden van zijn niet slechte, maar ook niet schitterende jeugdwerk.
Catels aanpak is al meteen duidelijk vanaf de proloog: zoals te verwachten begint die met de plotse dood van René bij een harttest, maar onverwacht voert Catel zijn dochter Anne op als hoofdpersoon, die 9 jaar later de cardioloog in kwestie de huid vol gaat schelden. Uiteraard vertelt het boek het levensverhaal van René, en niet dat van Anne. Dat gebeurt afwisselend in hoofdstukken (telkens met een andere steunkleur) waarin René centraal staat en waarin Anne rechtstreeks tot Catel over haar vader en vooral haar familie vertelt. Zo wijdt ze uit over de joods-Poolse voorouders, de vlucht voor de oorlog. Hoe René opgroeide in Argentinië en ook na verhuizing naar New York moeizaam aan de kost komt als illustrator kan je ook in biografieën lezen, zoals een uitvoerige van Pascal Ory. Interessanter is wanneer Anne commentaar heeft, bijvoorbeeld op het falen van Goscinny’s komische detective Dick Dick’s: volgens haar omdat hij als antiheld, die slechts bij toeval zaken oplost, niet kon opboksen tegen de gangbare Amerikaanse superhelden (die overigens ook vrijwel allemaal uit de kokers kwamen van joodse auteurs). Al zat die naam er ook wel iets voor tussen, vrees ik.
We zijn getuige hoe Goscinny pas doorbreekt wanneer hij in Belgische middens gaat verkeren, bij de tekenaars Jijé en Morris, of agent Georges Troisfontaines, eindelijk begrijpt dat hij in de wieg gelegd is als scenarist en gaat publiceren in Robbedoes en Kuifje. Storend is wel dat de vertaler ‘Knokke-le-Zoute’ meent te moeten laten staan en West-Vlaming Maurice (Morris) De Bevere opeens ‘De Bévère’ heet (alsof de Franse uitspraak de spelling dicteert).
In dit eerste deel van de biografie maken we nog net de geboorte van Asterix mee, én van Anne (want workaholic Goscinny raakte op zijn 41ste dan toch nog van straat). Over Anne zelf komen we echter heel wat minder te weten, behalve dan dat ze (ernstige) romans schrijft, twee kinderen heeft en een zwembad. Aardig is dan weer dat Catel dit deel mooi in zijn staart laat bijten met Annes weigering om met Catel samen te werken. (Uiteindelijk verschenen er sinds 2018 toch al drie Lucrèce-jeugdboeken, geschreven door Anne en geïllustreerd door Catel.)
De geboorte van een Galliër (een naar mijn smaak al te commerciële verwijzing naar Asterix, die maar zijdelings aan bod komt) is een vlot leesbaar en niet te anekdotisch (maar dankzij Anne goed onderbouwd) levensverhaal, dat vooral leert dat je je droom niet te snel moet loslaten. En geen inspannende harttests moet doen.
Reageer op deze recensie