Fakking Facebookwormen en andere beesten
Geloof me: Kutbeesten lezen aan het ontbijt is geen goed idee. Ofwel verlies je meteen je trek door zo’n walgelijk beest, ofwel proest je van het lachen een mondvol melk over de hele tafel. Op alle andere momenten van de dag is Kutbeesten een schitterend idee. Een leuk lichtpuntje in de dag! Of whatever jij ook digt, gast.
Jan-Willem ‘Wimpie’ Spakman is een jonge gozer van zijn tijd: hij schrijft niet enkel hoe die fakking jongelui van tegenwoordig spreken, hij timmerde nog voor hij afstudeerde aan ArtEZ in Zwolle al aan zijn oeuvre, via Facebook en Instagram. Dat hij nu al zijn ‘Verzamelde Werken’ kan voorleggen, zijnde de volledige dierentuin Kutbeesten, is daaraan te danken. In 2017 verscheen al Recht uit de Ondergrond, een best of van zijn webcomic Wimpie Comics, meteen goed voor de aanmoedigingsprijs voor jong talent bij het Stripschap. Het zou me niet verbazen als Kutbeesten ook wel eens ergens een prijs versiert, want deze beschrijvingen van 38 lullige landlosers, walgelijke waterwezens, kriebelige klotekruipertjes, vieze vuile vogels en 1 fiets zijn afschuwelijk amusant, gruwelijk geweldig en bangelijk beresterk.
Oké, er zit er weleens een mindere tussen, maar zelfs die is altijd wel ergens hilarisch. Want wat treffen we in dit werkstuk in oblongformaat? Eén kutbeest per pagina, bestaande uit twee strookjes van telkens drie plaatjes en minstens vier lachstuipen. In dit rigide format ontrafelt Spakman schijnbaar schattige beestjes als de koala, de dolfijn of de kiwi, maar ook al verdacht klinkende fauna als de naakte molrat, de blobvis, de hamerworm of de roodkopgier. Zonder onderscheid haalt hij elk species door de mangel en ontmaskert hij ze als een ‘kutbeest’. Alleen in deze tijden van ecologische, klimaatbewuste en biodiverse bekommernissen kun je zó politiek incorrect zijn over (in vele gevallen nog altijd of vaak nog meer bedreigde) dieren dat het weer grappig wordt.
En oké, er zitten tussen zijn kutbeesten wel degelijk fraaie exemplaren, zoals de bidsprinkhaan die haar mannetje opeet, de grote blauwringoctopus die dodelijk giftig is of de kameelspin die gigantisch lelijk is. Maar zelfs zulke engerds hebben hun bestaansreden, vermoedelijk. Toch maakt dat ene kenmerk al de helft van de grap uit, want Spakman is een vakman in het uitvergroten van kleine narigheden. De dubbelloopsneus van de saiga, het blauwe bloed van de degenkrab, de hamerworm wiens mond ook zijn anus is, de stekels van de alligatorschildpad: je kunt je er al meteen iets bij voorstellen. Wel, Spakman doet er nog een schepje bovenop: de saiga wordt vierkant in zijn belachelijke gezicht uitgelachen, de degenkrab wordt een elitair stuk vreten, de uit zijn bek schijtende hamerworm krijgt ‘een publieke functie’ en ook de schildpad lijkt wel een mislukte Trumpkloon. (De auteur laat vaak wel merken dat hij eigenlijk wél politiek correct is.)
De andere helft van de grap zit hem in de interactie met de lezer, én met de kutbeesten. De ‘verteller’ en zijn slachtoffer gaan regelmatig in dialoog met elkaar. (Niet veel meer dan een bitse scheldpartij vaak.) Maar ook de nietsvermoedende lezer wordt in het met straatjargon doorspekte lingo van de verteller aangesproken. Het houdt de afleveringen fris en pittig. Ook van de tekeningen moet gezegd dat ze fakking goed gemaakt, ingekleurd en zelfs grappig zijn.
Toch is het niet allemaal uitlach-strip. Vreemd genoeg bevat elke beschrijving ook iets informatiefs over het dier: de girafkever vecht met zijn nek, de hoorn van de narwal is eigenlijk een tand, het vogelbekdier heeft een giftige angel op zijn enkel en een toekan is geen valk, Van der Valk Hotels! Raar maar waar: je steekt er nog wat van op, van deze strip!
Reageer op deze recensie