Het mensdom is een beestenboel
25 verhalen over dieren, met de mens als laatste, maar eigenlijk gaan ze vooral over hoe wij mensen omgaan met natuur, leefmilieu en onszelf. Korte, lange, bizarre, gewone, akelige en leuk gevonden verhalen: Shaun Tan zorgde voor een uitgebreide mix (van soms eerder verschenen stukjes) en weer prachtige illustraties daarbij, al is zijn tekenwerk in dit boek beperkter dan ooit.
Oscar- en Astrid Lindgren Award-winnaar Tan brak door met zijn woordloze migrantenverhaal De aankomst, een meesterwerk op het raakvlak van strip en prentenboek. De Australische illustrator-verteller is om zijn originele prentenboeken geliefd bij jong én oud. Precies 10 jaar geleden verbaasde hij opnieuw met een fragmentarisch opgebouwd verhalenboek, Verhalen uit een verre voorstad. Een kleurrijk en wonderlijk boek dat Tan ook als schrijver eer aan deed.
Een decennium later keert Tan terug naar de stad, maar dringt dieper door, tot de binnenstad. De titel is uiteraard vooral een knipoog naar de vorige verhalenbundel, want er komt – zeker in dit boek – geen specifieke stad, laat staan een stadscentrum aan te pas. En toch klopt het dat hij dieper doordringt. In de voorstadsverhalen was het vooral de bevreemdende combinatie van bijzondere dieren op ongewone plekken die voor een magisch-realistische sfeer zorgde. In deze titelloze binnenstadsverhalen staan de dieren minder centraal en lijkt Tan meer een boodschap te willen geven. Die geen fraaie is: wij, mensen, maken er een zootje van.
Dat blijkt al uit het openingsverhaal, dat begint met ‘Op de 87ste verdieping wonen krokodillen’: een knaller van een openingszin, want je oren zijn meteen gespitst. De ‘crocs’ wonen op de plek waar deze blijkbaar grote stad is gebouwd en vroeger een moeras was, al een miljoen jaar en zullen er ‘als wij haarloze apen onze slotvergadering houden’ allicht nog zijn. Of uit het verhaal van de maanvissen: alle aardse water is zo vervuild dat vissen enkel nog hoog in de lucht leven. Ze daar kunnen vissen is een heldendaad, maar eentje die snel teleurstelt. Uit de beren die via het gerecht hun plek terugeisen. Of uit de laatste neushoorn. Nogal wat vertellingen – de ene al langer dan de andere, maar altijd voorzien van minstens één dubbele prachtplaat – roepen het verval, de domheid van de mens, een paradise lost op.
In dat kader passen ook stukjes over ongewone schoonheid van verliefde slakken, zwermen vlinders of paarden in de stad. En de sfeer van gruwel en angst die een gevangen monsterhaai, een jagende adelaar in een luchthaven of een ijskoele sneeuwuil in een ziekenhuis oproept. Tan gebruikt de dieren als iconen voor hoe vervreemd we zijn van onze leefomgeving. We passen er letterlijk niet meer in, als bijvoorbeeld de volledige raad van bestuur in kikkers verandert. Geen ‘lang zullen ze leven’ in dit sprookje, want ze bestuurden een bedrijf dat de moerasgronden waar ze zouden kunnen overleven heeft vergiftigd. ‘Waarom zo wreed en onbewogen’, besluit hij in het laatste hoofdstuk over de mens. ‘Nu pas, te laat, herinneren we ons stil wat alle broers en zusters in het sediment samenbindt, vel en bot van elk van ons praktisch dezelfde koolstofverbinding als bij ieder ander’, waarop een opsomming volgt van de hoofdrolspelers van het boek.
Tans taalgebruik – waar vertaalster en dichteres Eva Gerlach ongetwijfeld een hele klus aan gehad heeft – is nu eens licht en poëtisch, dan weer hard en verhalend. Niet voor ongeoefende lezers dus, maar wel het proeven waard, waarvan je met smaak zult genieten. Grafisch is het boek minder gevarieerd dan de vorige verhalenbundel, maar daarom niet minder fraai tot zelfs indrukwekkend. Het lijkt soms of de verhalen pas geschreven zijn nadat de fantasierijke prenten zijn gemaakt. Alleszins werken de platen voor, tussen en na de tekst er sterk op in, vooral in het schitterende, in prenten vertelde hondenhoofdstuk. Geen sterkere wisselwerking tussen woord en beeld dan bij Shaun Tan.
Reageer op deze recensie