Een boek voor durvers
Tonnus Oosterhoff (1953) is een vernieuwer. Dat bewees hij al met zijn bekroonde, non-conformistische en gedurfde poëzie. Zo verscheen in 2002 de bundel Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen ook op cd-rom: versregels die op het computerscherm bewegen, veranderen en worden herschreven tijdens het lezen, waardoor de vorm en het medium van het gedicht een inhoudelijke dimensie krijgen. In 2012 kreeg Oosterhoff zelfs de P.C. Hooft-prijs voor zijn gehele oeuvre.
Maar ook in zijn verhalend proza tast hij de grenzen van het conventionele af qua stijl, vorm en inhoud. Op de rok van het universum is nog maar zijn tweede roman (meer dan twintig jaar na zijn veelgeprezen romandebuut Het dikke hart) en opnieuw neemt hij de lezer mee op een ongewoon leesavontuur. Een duidelijke, traditionele verhaallijn is er immers niet, behalve dan een fijne rode draad van losse flarden en momentopnames uit het leven van de kleurloze dierenarts Roelof de Koning, een nietig exemplaar van de menselijke soort, dat lijdzaam zijn onopmerkelijke leven ondergaat terwijl de veranderende samenleving in een hels tempo door de laatste helft van de 20e eeuw naar het begin van de nieuwe eeuw raast. “Met het besef een broodkruimel te zijn op de rok van het universum”, de versregel uit een gedicht van Lucebert, die andere vernieuwer, verwoordt de kernboodschap van de roman: de individuele mens als onbeduidend onderdeel van een gigantisch geheel, onopvallend, vluchtig en zomaar weg te blazen.
Het boek begint idyllisch en liefelijk: met een poesje, een boerderijschuur en een stel eieren. Daarna wordt de lezer 400 pagina’s lang overrompeld door stroboscopische flitsen vol anekdotes, filosofische gedachten, absurde dialogen, wilde dromen en lsd-trips. Elke alinea vertelt een verhaal op zich en toont een wereld waarin afschuw, ergernis, humor, tederheid en schoonheid door elkaar heen lopen. De auteur laat de lineaire logica en structuur volledig los en creëert een gefragmenteerde chaos, die op het eerste gezicht ondoorgrondelijk en onverklaarbaar is, maar zich uiteindelijk binnen een grotere, maar nog steeds ongrijpbare continuïteit zal verankeren.
Oosterhoff schuwt de gruwel van het universum niet: dood, (zelf)moord, ziekte, afwijkingen en zonden horen erbij. Hij registreert en verwoordt alles op een ongefilterde, ongestructureerde manier en vuurt dit af op de lezer: “heel de wereld komt langs zonder dat je nog een stap hoeft te doen”. Hij toont “natuurlijk gedrag”, zonder oordeel of moralisering en haalt ons hiërarchisch, antropocentrisch zelfbeeld onderuit: dieren, planten en mineralen krijgen een gelijkaardige plaats binnen het kosmisch geheel. “Zijn mensen de enigen die inzicht moeten verwerven of veroveren? [...] Alle andere dingen in de wereld weten alles en kennen hun plaats. Ze begrijpen het ook niet, maar ze omvatten het.”
Zijn stijl en taal zijn lyrisch, overdonderend, grotesk, lichamelijk; boordevol bijzondere neologismen (“foutenpaard”, “omwezigen”) en poëtische reflecties, vaak ook over het schrijverschap zelf (“De literatuur, dat is de droom van de architectuur. Zij is tegenarchitectuur, wijst naar een oneindige ruimte, de kunst van het wijzen”, “macht en gebouwen, en die hebben we niet in de literatuur. De bewoners zijn wolken, de wetten wind”). Maar behagen wil hij zeker niet: hij beantwoordt bewust niet aan bepaalde literaire verwachtingspatronen en neemt risico’s (“Een roman is een dictator. Omdat hij niet álles zegt, zegt hij iets beperkts, mag je dat lezers aandoen?”). Het lijkt inderdaad alsof Oosterhoff alles heeft willen zeggen en het vervolgens aan de lezer over laat om daar wat mee te doen.
Die lezer probeert de schijnbare chaos en ordeloosheid van het boek te begrijpen en te structureren vanuit een puur menselijke reflex. Pas wanneer aanvaard wordt dat niet alles begrepen moet worden, krijgt het boek een nieuwe dimensie: als metafoor voor het leven zelf. Je begint er immers vol verwachtingen aan, er komt heel veel op je af, emoties worden opgewekt, je snapt er vaak niks van, soms wordt het een sleur, en op het einde ben je ergens blij dat het voorbij is en kom je weer tot rust. Het hoefde uiteindelijk niet allemaal duidelijk te zijn: begrijpen door niet te begrijpen.
Een recensie schrijven over dit boek is op zich ook vrij irrelevant: alsof het grootse en overweldigende van het leven zou kunnen geduid worden in 600 woorden. Het voelt juister dit werk gewoon te laten zijn wat het is: subliem, schokkend, overweldigend, heftig, verwarrend, soms deprimerend en ontluisterend, maar absoluut een aanrader. Voor wie het aandurft.
Reageer op deze recensie