Je zal het missen als het voorbij is
Toen Caroline de Gruyter verhuisde van Brussel naar Wenen, betekende dat ook een verhuis van de hoofdstad van de Europese Unie (EU) naar die van het voormalige Habsburgse rijk. Dat zette de correspondent van NRC aan het denken. Het rijk van de Habsburgers bood immers onderdak aan een bonte mengelmoes van volkeren en staatjes, hetgeen de EU, in zekere zin, vandaag ook doet. Zouden er nog meer overeenkomsten zijn of zijn er toch belangrijke verschillen? De Gruyter zocht het uit en schreef er Beter wordt het niet over. Het werd uitgegeven door De Geus.
Ze maakt haar vergelijking met de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije van rond 1900. De volledige geschiedenis van de Habsburgers betrekken, zou waarschijnlijk een onoverzichtelijk boek opleveren. De keizer van Oostenrijk-Hongarije stond aan het hoofd van een superstaat van tientallen kleine staatjes-in-de-staat. Door middel van een uitgebreide organisatie en een sterke drang naar compromissen, kon de vrede worden bewaard. Dat klinkt de lezer natuurlijk al te bekend in de oren. De Hongaren speelden verre van een bijrol en konden zelfs de begroting blokkeren, wat ze ook veelvuldig deden. 'De Hongaren waren dol op de rol van kritische outsider, terwijl ze eigenlijk een invloedrijke insider waren', zegt Jacques Rupnik, één van De Gruyters’ vele interviewees hierover. En zo zijn er heel wat parallellen met vandaag te trekken.
Die overeenkomsten nemen niet weg dat er ook enkele belangrijke verschillen zijn. De EU is nog altijd een organisatie van landen, geen superstaat met één staatshoofd, één ambtenarenapparaat en één leger. Aan de hand van interviews met journalisten, historici en afstammelingen van de laatste keizer, schetst De Gruyter een overtuigend beeld van de dubbelmonarchie. Door deze interviews de ruggengraat van het boek te laten vormen, valt De Gruyter wel eens in herhaling. Je kan immers geen tientallen mensen interviewen en die telkens iets totaal anders laten vertellen over de overeenkomsten tussen Oostenrijk-Hongarije en de EU. Er slopen hier en daar ook wat inhoudelijke slordigheden in het boek; zo zou Russisch president Poetin in 1914 een standbeeld van Peter De Grote onthuld hebben, terwijl de man toen ongetwijfeld nog niet geboren was.
De auteur geeft je in haar inleiding mee dat ze je geen conclusie wil opleggen, maar doet dat eigenlijk toch. Ze haalt bekende schrijvers als Stephan Zweig en Joseph Roth aan, die erg kritisch stonden tegenover het keizerrijk, maar er vol heimwee over schreven toen de vertrouwde stabiliteit wegviel. Dat maakt dat de lezer maar één echte conclusie kan trekken over de Europese Unie met al zijn tekortkomingen; je zal het missen als het weg is.
Dat geldt ook een beetje voor dit boek: het is een bijzonder interessante leeservaring voor zowel eurofielen als eurocritici en je hebt als lezer spijt wanneer het liedje uit is. Ondanks al zijn schoonheidsfoutjes en onvolmaaktheden.
Reageer op deze recensie