Dubbel geluk, dubbel verdriet
Het is de zomer van 2007. Een man ontmoet een vrouw. Ze worden verliefd en op de eerste date komt dé vraag al ter sprake: ‘Wil jij eigenlijk kinderen?’. Willen, dat is iets anders dan krijgen, merken Sander Verheijen en zijn vrouw Jip een paar jaar en een handjevol mislukte zwangerschapstesten later. Samen gaan ze de medische molen in en zijn zielsgelukkig als ze na de behandelmethode ouders blijken te worden van een tweeling.
Een bijzondere tweeling, zo blijkt een aantal maanden na de geboorte van Maurits en Willem. Willem wordt geboren met cerebrale parese (cp), oftwel niet-aangeboren hersenschade. De verslagenheid is groot, want de vraag of Willem ooit zal lopen, praten of studeren is niet te beantwoorden. De enige hoop is dat het niet beschadigde hersenweefsel de missende functies voor een deel op zal kunnen vangen. De mallemolen begint weer te draaien – dit keer om de beste begeleiding, revalidatieplekken en opvang voor Willem te kunnen regelen.
In die periode komt ook het gedrag Maurits in een ander daglicht te staan: de communicatie met dit gewoontediertje verloopt op z’n zachtst gezegd stroef. Na verschillende onderzoeken krijgt ook dit kleine ventje een label: Maurits heeft autisme.
Zo wordt Verheijen vader van een zorgtweeling. In Ik kan er nét niet bij reflecteert hij op de afgelopen jaren – de broertjes zijn net vijf bij het verschijnen van dit boek – en doet dat op een zeer openhartige, ontroerende en intieme wijze.
‘Inmiddels weet ik dat verdriet gratis wordt meegeleverd bij de geboorte van een kind. Een verplichte optie, samen met geluk. En ze vechten om het hardst voor de meeste aandacht. Zo veranderen stoere kerels in softies. Overnight.
Ook niet waar. Die stoere kerel ben ik nooit geweest.’
Keer op keer worden Sander en zijn Jip geconfronteerd met de realiteit; door de gesprekken met dokters en begeleiders, wanneer een aangepaste stoel geleverd wordt, maar ook door reacties en blikken van buitenstaanders. Dat kan zware kost opleveren, maar dat is Ik kan er nét niet bij absoluut niet geworden. De hoofdstukken zijn kort, maar krachtig. Het verhaal heeft lucht nodig, en die biedt Verheijen zijn lezers op deze manier. In korte, rake zinnen, maar beeldend en met gevoel voor sfeer geschreven, deelt hij alle gevoelens die met het hebben van zijn zorgtweeling gepaard gaan.
‘Het is opgehouden met zachtjes regenen. De tranen smaken al minder zout. Ik voel me verslagen.’
Bewonderingswaardig is dat er in dit openhartige relaas van een vader die vol liefde vertelt over zijn bijzondere gezin, ook ruimte blijft voor humor, ondanks de angst en onzekerheid die die ernstige omstandigheden veroorzaken. Humor en zelfspot zijn Verheijen niet vreemd en dat zorgt voor een fijne afwisseling met de momenten waarop een brok in de keel bij de lezer niet uit kan blijven.
Het verhaal van Verheijen is eerlijk, intiem en ontroerend, en zal veel ouders die zich in een soortgelijke situatie bevinden steun en herkenning bieden. Voor anderen geeft het simpelweg inzicht in een onbekende wereld van ziekenhuisbezoeken en revalidatieklinieken. Wat voor álle lezers geldt, is dat het de kracht van onvoorwaardelijke liefde van ouders voor hun kinderen en voor elkaar laat zien. Verheijen draagt het boek niet voor niets op aan zijn Jip; door het hele verhaal is de liefde tussen hen voelbaar.
Ik kan er nét niet bij is een verhaal over kracht vinden waarvan je niet wist dat je die had en vertrouwen en hoop houden in een situatie die soms uitzichtloos lijkt.
Reageer op deze recensie