Pijnlijk hilarische stand-up comedy
Dat de Amerikaanse Booker Prize-winnaar Paul Beatty (1962) humor heeft, is een ding dat zeker is. Zijn bekroonde roman De verrader kan beschouwd worden als een satirische aanklacht tegen kwesties als ras en segregatie en als een wrange komische zoektocht naar identiteit. Op unieke wijze weet Beatty zijn lezers duidelijk te maken wat het wel niet, misschien, wellicht, eventueel betekent om Afro-Amerikaans te zijn – wat die term dan ook inhoudt. Want wat betekent ras nou eigenlijk? En waarom doet het er zo toe? Of juist niet? En is dat niet voor iedereen anders? Geen lichtzinnige onderwerpen dus, in deze roman.
En toch leest-ie als een trein. Dat zit hem in Beatty’s humor, die regelmatig uitnodigt tot hardop lachen. De verteller – die enkel bij zijn achternaam Me wordt genoemd – is opgegroeid in het plaatsje Dickens in Californië, in de buurt van Los Angeles. Het stadje bestaat inmiddels niet meer, opgeslokt door omliggende voorsteden. De verteller werd volledig opgevoed door zijn vader, een socioloog die voortdurend controversiële wetenschappelijke theorieën op hem uittestte.
Als Me’s vader naar aanleiding van een onschuldig incident wordt doodgeschoten door een politieman, begint Me een queeste naar zijn ‘ware ik’:
"Ik was Dickens. En ik was mijn vader. Het probleem is dat ze allebei uit mijn leven verdwenen, eerst mijn vader en toen mijn geboorteplaats, en ineens had ik geen idee meer wie ik was en geen flauw benul hoe ik mezelf moest worden."
De oplossing, volgens de hoofdpersoon? Het desegrereren van Dickens en het herinvoeren van slavernij, een plan dat hem bij uiteindelijk bij de Supreme Court doet belanden om zichzelf te verantwoorden. Het is een poging om Dickens in ere te herstellen, een poging die natuurlijk niet in goede aarde valt. Nogal ongemakkelijk, een Afro-Amerikaan die een slaaf heeft.
Vlijmscherp, pijnlijk hilarisch en verrassend confronterend, dat is de schrijfstijl van Beatty. Uiterst ongemakkelijk en daardoor onwillekeurig lachwekkend zijn, het is een techniek die hij maar al te goed beheerst. De eerste zin van het boek doet de lezer al meteen rechtop zitten:
"Het is misschien moeilijk te geloven uit de mond van een zwarte man, maar ik heb nog nooit iets gestolen."
Dat taal op zichzelf een racistisch medium is, doordrenkt van vooroordelen en problematische invloeden, weet Beatty ook mooi te illustreren. Bijvoorbeeld wanneer een inwoner van Dickens besluit om de klassieker Huckleberry Finn te herschrijven:
"... 'Overal waar het weerzinwekkende n-woord voorkomt, heb ik dat vervangen door “strijder” en het woord “slaaf” heb ik vervangen door “donkergetinte vrijwilliger”.' "
Nog een laatste voorbeeld van de woordkunst die Beatty in zijn boek tentoonstelt:
"Ik betwijfel oprecht of een willekeurige voorouder van mij op het slavenschip tijdens de momenten waarop hij niet verkracht of afgeranseld werd tot zijn knieën in zijn uitwerpselen zou bedenken dat hij er de komende eeuwen van moorden, ondraaglijke pijn en leed, smart en dodelijke epidemieën maar voor over moest hebben, want ooit zou zijn achter-achter-achter-achter-achterkleinkind over wifi beschikken, hoe traag en haperend de verbinding ook was."
Beatty’s boodschap lijkt te zijn dat niks zwart-wit is. Elke gebeurtenis kan voor elk willekeurig persoon een eigen politieke lading hebben (of juist helemaal geen lading), bepaalde herinneringen tot leven brengen (of juist niet) of briljante ingevingen oproepen (of juist desastreuze). De verrader is doordrenkt van cynisme, optimisme, pessimisme, absurdisme en controversie: van tijd tot tijd hysterisch hilarisch en zo nu en dan pijnlijk confronterend. Een bijzondere leeservaring!
Reageer op deze recensie