Binnenvaartschip De Alphons Marie reïncarneert in een biografie
Corine Nijenhuis kocht samen met haar vriend in 2006 het binnenvaartschip De Henriëtte, nadat ze verliefd was geworden op de neus. Het binnenvaartschip had dienst gedaan als cementschip, maar eigenaar Leen de Jong had het schip te koop gezet en bovendien introduceerde hij het stel bij de eigenaar daarvoor, Maria van Utrecht. Zo openbaarde zich langzaam de geschiedenis van de Henriëtte, die, zo kreeg ze van oud-eigenaresse te horen, daarvoor de Marjan en zelfs de Annigje had geheten. Nijenhuis dook dieper in het verleden en zo begint haar boek Een vrouw van staal na een korte introductie en beschrijving van het schip. In 1901 rolde de Alphons Marie van de werf bij de gebroeders van den Adel in Papendrecht. Wat volgt is niet alleen een biografie van een schip, het is een eeuw geschiedenis van de Nederlandse binnenvaart.
De Alphons Marie die in 1901 te water gaat lijkt in niets op het schip dat Nijenhuis ruim een eeuw later koopt. Het is dan ook nog een klipper met de echte neus van een klipper. Het schip had één mast en was ook nogal wat meters korter dan de huidige gemotoriseerde versie. Wel was de Alphons Marie bedoeld als vrachtvervoerder. Eigenaar Adrianus Vermeulen uit Roosendaal liet het schip bouwen, een stalen klipper, voor de tijd een modern schip, voor de vrije koopvaart. Als het schip klaar is, is de schipper zelf al 68 jaar oud, maar dat weerhield hem er niet van nog twaalf jaar op het schip te varen, de laatste jaren samen met zijn oudste zoon Jan. Totdat een woeste oversteek op de Oosterschelde Adrianus noodlottig wordt. Onder een deken van ‘Zeevlammen’, de naam die Adrianus gebruikte voor de zeemist, en daarna een concert van misthoorns voer de Alphons Marie naar huis om Adrianus naar zijn laatste rustplaats te brengen. Het schip gaat over op Jan, maar het zal toch geen familiestuk blijven. Hij neemt in 1923 het besluit ‘aan wal’ te gaan na een woeste nacht op de Zuiderzee waarbij vooral zijn vrouw de angst niet meer uit haar lijf krijgt. Hij verkoopt het schip aan zijn knecht Marinus Beije, die haar omdoopt in de Annigje, dezelfde naam als zijn vrouw die ook afkomstig is uit een schippersgeslacht.
Wat al snel blijkt uit Een vrouw van staal: je hebt in Nederland mensen die op een schip leven en mensen van de wal. Dat onderscheid lijkt definitief en zoals Johannes’ vrouw niet kan aarden op het schip, zo blijven Marinus’ vrouw Annigje en ook zijn dochter Maria zich altijd een vreemde voelen aan de wal. Maar wat is dat dan? Dat gevoel van de schippersmensen? 'Wij schippers zijn heel anders dan jullie van de wal', laat ze Maria optekenen. Nijenhuis weet dat goed te vangen. Het gevoel van vrijheid, niet altijd hetzelfde uitzicht en eigen baas zijn.
Pas latere eigenaars van het schip, dat dan al de Marjan en daarna de Henriëtte heet, varen als het ware in vaste dienst. Leen de Jong vaart van IJmuiden naar Koudekerk aan den Rijn om daar cement naar de betoncentrale te brengen. En wel op een volledig gemotoriseerd schip met radar, waar Adrianus Vermeulen in 1901 zijn eigen vracht regelde, turf, of graan en in het seizoen de bietencampagne, maar dan op een schip dat zich nog volledig voortbewoog via zeil. Terwijl om hem heen de vooruitgang voortdendert, de sleepvaart in de mode raakt en schippers voor het eerst motoren in hun schepen plaatsen. Ook de buitenwereld staat niet stil, al komt die maar mondjesmaat binnen bij de schippers en hun families. Natuurlijk, de Tweede Wereldoorlog is ingrijpend voor de schippers, zeker omdat Marinus zijn schip kwijtraakt aan de Duitsers en het pas aan het eind van de oorlog, volledig stukgevaren, geschilderd in camouflagekleuren, terugvindt in Den Helder. De Eerste Wereldoorlog blijft echter buiten de deur, ook de Watersnoodramp van 1953 komt maar zijdelings aan bod en dan met name omdat schipper Marinus het afsluiten van de delta in Zeeland niet toejuicht. De economische crises in de twintigste eeuw zijn wel goed merkbaar in de koopvaart. Op de schepen lijden ze mee.
De keuze van Maria en Jan om te gaan varen voor de cementfabrieken is ook een keuze voor een meer geregeld leven. Om hen heen in de jaren tachtig is de binnenvaart dan al totaal veranderd. Grote laadbakken die geduwd worden door krachtige motoren. Lengte vaak het dubbele van hun schip – volgens collegae ‘een watervlo met radar’. Maar tot aan 2006 houdt het schip, dan de Henriëtte, het vol. En zelfs nu vaart ze nog zo nu en dan, met de nieuwe eigenaren Corine en haar vriend. Alleen niet meer met een vracht.
Een vrouw van staal gaat over een schip dat meer levens heeft dan in 1901 werd gedacht. En zonder de Alphons Marie te kort te doen, is het niet eens een heel speciaal schip, maar een van de velen en nu toevallig het schip van de schrijfster. Daarom is het ook het verhaal van de Nederlandse binnenvaart, van kleine zeilschepen naar grote binnenvaarttankers, van vervoer over het water dat wordt vervangen door de vrachtwagens, al is de binnenvaart nog lang niet verdwenen. Het is het verhaal van schippersfamilies, hun gebruiken en hun taal. Nijenhuis heeft die taal mooi weten te vangen in de geromantiseerde stukken, maar ook altijd dicht bij de feiten en de wereld van de scheepvaart.
Reageer op deze recensie